ECLI:NL:HR:2021:847

Hoge Raad

Datum uitspraak
15 juni 2021
Publicatiedatum
7 juni 2021
Zaaknummer
19/01690
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verduistering door financieel manager van B.V. en beoordeling van de bewijsvoering

In deze zaak gaat het om de verduistering van geldbedragen door de verdachte, die als financieel manager van een B.V. werkte. De verdachte heeft na accordering van door hem vals opgemaakte facturen grote geldbedragen naar zijn eigen rekeningen overgemaakt. De Hoge Raad beoordeelt of de verdachte de geldbedragen uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking onder zich had, zoals vereist volgens artikel 321 van het Wetboek van Strafrecht. De Hoge Raad oordeelt dat het hof niet onbegrijpelijk heeft geoordeeld dat de verdachte de geldbedragen 'onder zich had', ondanks dat de verdachte onjuiste facturen heeft opgemaakt en dat de overboekingen pas na accordering van die facturen plaatsvonden. De Hoge Raad verwerpt de klachten van de verdachte over de bewijsvoering en de redelijke termijn van berechting. Echter, de Hoge Raad constateert dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 van het EVRM is overschreden, wat leidt tot een vermindering van de opgelegde gevangenisstraf van dertien maanden naar elf maanden. De uitspraak van het hof wordt vernietigd, maar het beroep wordt voor het overige verworpen.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer19/01690
Datum15 juni 2021
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 20 maart 2019, nummer 21-001493-18, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1958,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft M.J. Lamers, advocaat te Utrecht, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak doch uitsluitend voor wat betreft de strafoplegging, tot vermindering van de straf naar de gebruikelijke maatstaf wegens de geconstateerde inbreuk op het in artikel 6 EVRM gegarandeerde recht om binnen een redelijke termijn te worden berecht en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De raadsman van de verdachte heeft daarop schriftelijk gereageerd.

2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel

De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

3.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel

3.1
Het cassatiemiddel klaagt over de bewezenverklaring van de in de zaak met parketnummer 16-659620-16 tenlastegelegde verduistering, voor zover inhoudende dat de verdachte de bewezenverklaarde hoeveelheden geld uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking “onder zich had”.
3.2.1
Ten laste van de verdachte is overeenkomstig de tenlastelegging in de zaak met parketnummer 16-659620-16 bewezenverklaard dat:
“hij in de periode van 23 december 2009 tot en met 10 mei 2013 in [plaats] telkens opzettelijk een hoeveelheid geld (wat gestort is op bankrekening [001] , in totaal ongeveer 167.516,74 euro) en een hoeveelheid geld (wat gestort is op bankrekening [002] , in totaal ongeveer 4375 euro), dat telkens toebehoorde aan [A] B.V., en welke goederen verdachte telkens uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking van/als financieel manager en/of boekhouder, onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.”
3.2.2
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
“13. een proces-verbaal (pag. e.v.) inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van aangever [betrokkene 1] , namens [A] B.V. te Utrecht, d.d. 24 juni 2013:
Ik ben namens de benadeelde gerechtigd tot het doen van aangifte.
21 december 2009 hebben wij [verdachte] aangenomen als Financieel manager op onze administratie. In deze functie beheerde hij de debiteuren, crediteuren en grootboek van onze bedrijf.
Vorige week 4 juni 2013 heb ik een brief ontvangen van Gerechtsdeurwaarders-Incassobureau [B] inzake [verdachte] . In de brief stond: "In bovenstaande zaak hebben wij op 3 april 2013 executoriaal derdenbeslag onder u gelegd.
Voor zover kunnen nagaan hebben wij echter geen enkele betaling van u ontvangen." zie ook bijlage 1.
Ik wist van geen executoriaal derdenbeslag dus ik heb direct contact opgenomen met [B]
heeft op mijn verzoek het betreffende arrest toegestuurd en de correspondentie die met mij gevoerd zou zijn.
Voor het gehele arrest zie bijlage 2 in de aangifte.
In het arrest op blad 3 staat onder andere dat [verdachte] van juni 2003 tot december 2008 naast zijn loon onregelmatig extra bedragen heeft ontvangen. Het ging daarbij om betalingen van de ING rekening van [C] met rekeningnummer [004] naar de Abn Amro van [verdachte] met rekeningnummer [001] . Ik heb toen het rekeningnummer [001] toen nagetrokken in onze boekhouding en heb gezien dat er vanaf 24-02-2012 tot 10-05-2013 betalingen zijn gestort naar dit nummer.
Ik kan slechts 16 maanden digitaal terugkijken bij de ING. Ik heb contact opgenomen met [betrokkene 3] van de ING Utrecht en hij vertelde mij dat er vanaf 21-01-2011 bedragen naar dit rekeningnummer zijn doorgesluisd.
Ik voeg een betaaloverzicht van de ING betaalrekening toe aan de aangifte. In het betaaloverzicht is duidelijk af te lezen dat [verdachte] betalingen doet onder valse namen steeds naar hetzelfde rekeningnummer [001] . Hij doet dit zelf of laat dit doen. Hij gebruikt hier de namen [D] , [E] , [F] . De betaalde bedragen zijn door [verdachte] in zijn functie als boekhouder geboekt op onjuiste grootboeknummers.
Dit is door [betrokkene 4] van [G] bevestigd.
De autobedrijven bestaan wel maar het rekeningnummer is bij de bedrijven niet bekend.
Hij gebruikt hier als betalingskenmerk meestal: volgens afspraak [betrokkene 5] .
[betrokkene 5] zijn de initialen van ons groot aandeelhouder [betrokkene 5] .
[betrokkene 5] is echter niet van deze betalingen op de hoogte.
Uit controle van de boekhouding door [betrokkene 4] is gebleken dat het tot nu toe om een bedrag van ongeveer 160.000 euro blijkt te gaan.
14. een geschrift: een rekeningoverzicht van de ING bank (pag. 21 e.v.) inhoudende:
Afschrijvingen: [001]
1 maart 2007 t/m 1 maart 2016
(opmerking hof: de oudste afschrijving dateert van 23 december 2009, de meest recente van 10 mei 2013)
[A] BV
[005]
Totaal af: € 167.516,74
15. de verklaring van verdachte ter terechtzitting van het hof, zakelijk weergegeven:
Het klopt dat er een bedrag van honderdzevenenzestigduizend euro naar mijn rekening is geboekt.
16. een geschrift: een rekeningoverzicht van de ING bank (pag. 24 e.v.) inhoudende:
Af & Bij; [002]
02 september 2010 t/m 28 oktober 2012
[A] BV
[005]
Datum
Omschrijving
Bedrag (€)
08-12-2010
[verdachte] FTF32034255 […] 0000031 THANKX [betrokkene 5]
2
11-11-2010
[verdachte] FTF32031543 […] 0000031 VOLGENS AFSPRAAK
700
28-09-2010
[verdachte] FTF32027133 0000014 VOLGENS AFSPRAAK […]
850
10-09-2010
[verdachte] FTF32025329 […] 0000062 VOLGENS AFSPRAAK
825
17. een geschrift: een brief van [A] d.d. 24 augustus 2015 (pag. 38 ongetekend, los in het dossier een ter terechtzitting van de rechtbank overgelegd ondertekend exemplaar), inhoudende:
[verdachte] heeft overboekingen naar zijn eigen bankrekeningnummer gedaan, naar de bankrekening van zijn vrouw en naar autobedrijven waaraan hij zijn rekeningnummer had gekoppeld.
De omschrijving van een groot aantal overboekingen is de tekst opgenomen 'in overleg', 'bedankt voor je inzet', 'goedkeuring' door ' [betrokkene 5] ' of ' [betrokkene 5] ' of ' [betrokkene 5] '. Dat is gebaseerd op mijn initialen [betrokkene 5] . [betrokkene 5] is mijn roepnaam.
Als grootaandeelhouder was ik bestuurder, echter geen directeur en niet bij de dagelijkse gang van zaken betrokken. [betrokkene 6] was op dat moment directeur en zijn direct leidinggevende. Ik heb nooit toestemming of goedkeuring gegeven aan [verdachte] om geld over te boeken. Geen betalingsopdracht aan [verdachte] zelf, geen betalingsopdracht voor verdiensten die hij zou hebben verleend aan OnlineAfspraken (O.A.) en geen betalingsopdracht aan diverse autobedrijven of [verdachte] en/of zijn vrouw als begunstigde(n). Hij heeft mijn gefingeerde goedkeuring ogenschijnlijk gebruikt om argwaan bij administratieve medewerkers af te vangen.
Met vriendelijke groet,
Hoogachtend,
[betrokkene 5]
18. een proces-verbaal (los proces-verbaal nr. PL0900-2013137651-6) van verhoor inhoudende ‑ zakelijk weergegeven - als verklaring van getuige [betrokkene 6]
V: Wat was in die periode, 2011 tot en met 2013, uw relatie tot dit bedrijf?
A: Ik ben vanaf 2008 tot, en met 2013 algemeen directeur en aandeelhouder geweest.
V: Wat waren in die periode uw taken en verantwoordelijkheden?
A: Personeelsmanagement, marketing en financiën.
V: Wie is [verdachte] ?
A: [verdachte] was onze financiële man. Eerst boekhouder en later geüpgraded naar financieel manager.
V: Wat voor werkzaamheden voerde [verdachte] uit?
A: Hij beheerde het gehele facturatie proces. Hij zette alle facturen klaar welke ik later kon accorderen.
V: In hoeverre werd er inhoudelijk nog een controle gedaan op deze facturen?
A: Achteraf heb ik dat niet goed gedaan. Ik controleerde de crediteringen. Ik controleerde het bedrijf, het bedrag en de reden waarom het bedrijf geld terug kreeg. De rekeningnummers controleerde ik niet omdat ik dat destijds niet interessant vond. Dit waren er immers ontzettend veel en dat was niet te controleren.
V: Is er sprake geweest over een lening welke [verdachte] zou krijgen?
A: Nee, niet met mij.
M: [verdachte] heeft over de hoogte van de lening verklaard, dat hierover geen afspraken zijn gemaakt en dat hij zich kon melden als hij geld nodig had.
V: Wat kunt u hierover verklaren?
A: Nee, dat kan ik mij echt niet herinneren.
M: [verdachte] heeft ook verklaard, dat aan hem is toegezegd dat er op enig moment een overeenkomst van lening opgesteld zou worden maar dat dit nooit is gebeurd.
V: Klopt dit?
A: Dat is absolute onzin.
V: Waarom is er geen overeenkomst opgesteld?
A: Er was helemaal geen geld voor om zoiets vanuit de BV te regelen.
M: Uit onderzoek bleek dat er in 2010 vier maal een bedrag werd overgemaakt op de rekening van de echtgenote van [verdachte] . Het gaat om de navolgende bedragen:
- 10 september 2010 een bedrag van 825,00 euro
- 28 september 2010 een bedrag van 850,00 euro
- 11 november 2010 een bedrag van 700,00 euro
- 8 december 2010 een bedrag van 2.000,00 euro
V: Herkent u deze bedragen?
A: Nee. Dat zijn wel gebruikte bedragen die overgemaakt werden naar autobedrijven. Dat waren altijd creditfacturen tussen de 500 en 2500 euro.
M: [verdachte] heeft verklaard, dat de bedragen die net genoemd zijn, voorschotten waren die hij aan u had gevraagd en dat u hiermee akkoord was gegaan.
V: Wat is hierop uw reactie?
A: Nee, dat is pertinent niet juist.
M: In het dossier is destijds een brief opgenomen van [betrokkene 5] . In die brief ontkent [betrokkene 5] dat hij ooit toestemming of goedkeuring heeft gegeven aan [verdachte] om geld over te maken op de rekening van [verdachte] .
V: Wat weet u hier van?
A: Ik ook niet. Behoudens het salaris.”
3.2.3
Het hof heeft met betrekking tot de bewijsvoering verder onder meer het volgende overwogen:
“Anders dan de verdediging heeft aangevoerd, acht het gerechtshof bewezen dat de verdachte het in de tenlastelegging bedoelde geld van [A] onder zich heeft gehad. Aan het bestanddeel “onder zich heeft” in de zin van artikel 321 van het Wetboek van Strafrecht mag immers - blijkens de daarop betrekking hebbende jurisprudentie, onder meer neergelegd in het arrest van de Hoge Raad van 23 april 2013, BZ8171, - een ruime interpretatie worden gegeven.
Op grond van het bovenstaande verwerpt het gerechtshof de gevoerde bewijsverweren.”
3.3
Uit de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat de verdachte aanvankelijk als boekhouder en later als financieel manager het gehele facturatieproces van [A] B.V. beheerde en in die hoedanigheid onder meer betalingen verrichtte of liet verrichten nadat deze door de algemeen directeur waren geaccordeerd. Gelet hierop is het oordeel van het hof dat de verdachte de bewezenverklaarde geldbedragen uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking van financieel manager en/of boekhouder “onder zich had” als bedoeld in artikel 321 van het Wetboek van Strafrecht niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd. Dat de verdachte - zoals in het cassatiemiddel naar voren wordt gebracht - facturen onjuist heeft opgemaakt en dat de overboekingen naar zijn rekening telkens pas na accordering van die facturen hebben plaatsgevonden, brengt niet mee dat hij die geldbedragen “door misdrijf” onder zich had.
3.4
Het cassatiemiddel faalt.

4.Beoordeling van het derde cassatiemiddel

4.1
Het cassatiemiddel klaagt dat in de cassatiefase de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) is overschreden omdat de stukken te laat door het hof zijn ingezonden.
4.2
Het cassatiemiddel is gegrond. Bovendien doet de Hoge Raad uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Een en ander brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de opgelegde gevangenisstraf van dertien maanden.

5.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
- vermindert deze in die zin dat deze elf maanden beloopt;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en A.E.M. Röttgering, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
15 juni 2021.