ECLI:NL:HR:2021:852

Hoge Raad

Datum uitspraak
15 juni 2021
Publicatiedatum
9 juni 2021
Zaaknummer
19/05420
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over de bewezenverklaring van opzettelijk aanwezig hebben van hennepplanten en diefstal van elektriciteit

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 15 juni 2021 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte was beschuldigd van het opzettelijk aanwezig hebben van 539 hennepplanten en diefstal van elektriciteit in een pand in Enschede. Het hof had de verdachte veroordeeld, maar de Hoge Raad oordeelde dat de bewezenverklaringen niet voldoende waren onderbouwd met de gebruikte bewijsvoering. De Hoge Raad stelde vast dat het enkele oordeel van het hof dat de verklaring van de verdachte over een onderhuurder onvoldoende verifieerbaar was, niet volstond om de bewezenverklaringen te onderbouwen. De uitspraak van het hof werd daarom vernietigd en de zaak werd terugverwezen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor een nieuwe behandeling.

De verdachte had in zijn verweer aangevoerd dat hij niet op de hoogte was van de hennepkwekerij en dat hij de bovenverdieping van zijn pand had verhuurd aan een onbekende persoon, genaamd [betrokkene 1]. Het hof had echter geoordeeld dat de verdachte actief betrokken was bij de hennepkwekerij, omdat hij de huurder van het pand was en geen verifieerbare informatie over [betrokkene 1] kon verstrekken. De Hoge Raad oordeelde dat de bewezenverklaring van het opzettelijk aanwezig hebben van hennepplanten en de diefstal van elektriciteit niet zonder meer kon worden afgeleid uit de bewijsvoering, wat leidde tot de vernietiging van de uitspraak van het hof.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer19/05420
Datum15 juni 2021
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 20 november 2019, nummer 21-001262-17, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1979,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Volgens de daarvan opgemaakte akte is het beroep niet gericht tegen de “gegeven vrijspraak van het onder 1 primair tenlastegelegde medeplegen van het opzettelijk telen, bereiden, bewerken en verwerken van 539 hennepplanten en de vrijspraak van het onder 2 tenlastegelegde medeplegen”. Aan deze beperking moet wat betreft “de vrijspraak van het onder 2 tenlastegelegde medeplegen” voorbij worden gegaan. De reden daarvoor is uiteengezet in het arrest van de Hoge Raad van 31 mei 2013, ECLI:NL:HR:2013:CA1610.
Namens de verdachte heeft J. Kuijper, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2.Beoordeling van het cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt dat de bewezenverklaringen niet uit de door het hof gebruikte bewijsvoering kunnen worden afgeleid.
2.2.1
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“1. primair
hij in de periode van 6 november 2012 tot en met 13 november 2012 te Enschede opzettelijk aanwezig heeft gehad in ruimtes in pand gelegen aan de [a-straat 1] een hoeveelheid van in totaal ongeveer 539 hennepplanten, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet;
2.
hij in de periode van 6 november tot en met 13 november 2012 te Enschede met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid elektriciteit, toebehorende aan Enexis BV.”
2.2.2
Deze bewezenverklaringen steunen op de volgende bewijsmiddelen:
“1. De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van dit hof van 6 november 2019 voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Het bedrijfspand aan de [a-straat 1]-[001] in Enschede is van mij. Het klopt dat ik gedurende de volledige ten laste gelegde periode huurder was van het gehele bedrijfspand. Ik wist niet dat er een hennepplantage was gevestigd op de bovenverdieping van mijn pand.
Ik ben noch bij de hennepteelt noch bij de diefstal van elektriciteit ten behoeve van die hennepkwekerij betrokken geweest. Ik ben in oktober of november 2012 benaderd door ene [betrokkene 1] over de verhuur van de bovenverdieping van mijn pand en deze [betrokkene 1] heeft de bovenverdieping van het pand bekeken. [betrokkene 1] heeft aan mij verteld dat hij samen met een compagnon een ICT bedrijf in op de bovenverdieping van het pand wilde vestigen, maar dat hij het pand nog een keer met zijn compagnon wilde bekijken. Ik heb [betrokkene 1] de sleutels van de voordeur en de deur van de bovenverdieping heeft gegeven. Ik ben nadien niet meer in het pand geweest. Ik ken [betrokkene 1] verder niet. Ik heb hem niet meer heeft gezien. [betrokkene 1] is niet meer te bereiken is op telefoonnummer [telefoonnummer].
2. Het als bijlage bij het stamproces-verbaal van 6 februari 2013 gevoegde, door [verbalisant 1] en [verbalisant 2], beiden brigadier van politie, Unit Regionale Tactische Recherche team Druwa (Drugs & Wapens), opgemaakte proces-verbaal expertise hennepkwekerij en hennepplanten in perceel [a-straat 1]-[001] van 14 november 2012 (dossierpagina 4 e.v.), voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten, zakelijk weergegeven:
Op 13 november 2012 werd door ons een onderzoek ingesteld naar aanleiding van het sterke vermoeden dat een hennepkwekerij in het perceel [a-straat 1] - unit [001] te Enschede aanwezig was.
Op 6 november 2012 werd collega [verbalisant 3] gebeld door de eigenaar van [A] BV gevestigd aan de [a-straat 1]-[002] te Enschede. De eigenaar meldde dat er hoogstwaarschijnlijk een hennepkwekerij aan de [a-straat 1]-[001] te Enschede zat. Sinds een tijd roken werknemers vaak een duidelijke henneplucht in hun bedrijfspand. Tevens vertelde [betrokkene 2] dat de tussenmuur op de eerste verdieping die hun pand scheidt met die van [002]-[001] beduidend warmer is dan aan de andere kant.
Nadien is door mij, verbalisant [verbalisant 2], op 8 november 2012 met behulp van een warmtebeeldcamera vastgesteld dat er een warmtelekkage was. Wij hebben op grond van artikel 9 van de Opiumwet ons toezicht verschaft tot het pand.
Uit het BVH-systeem blijkt dat de vermoedelijke huurder van perceel [a-straat 1]-[001] is genaamd: [verdachte], geboren op [geboortedatum] 1979 te [geboorteplaats].
Bij het ingestelde onderzoek zagen wij dat naast de toegangsdeur van perceel [a-straat 1] unit [001] een bordje was aangebracht met de tekst Klussenbedrijf [verdachte]. Wij hebben op grond van artikel 9 Opiumwet voor de vervulling van onze taak ons toegang verschaft tot het pand. Daartoe verbraken wij het cilinderslot. Wij hoorden binnen in het pand een zacht gezoem, vermoedelijk veroorzaakt door aanwezige afzuig ventilatoren in het pand op de bovenverdieping. Op de bovenverdieping troffen wij een in werking zijnde hennepkwekerij aan. De bovenverdieping was verdeeld in meerdere ruimtes.
Kweekruimte 1:
In kweekruimte 1 telden wij 233 hennepplanten.
Kweekruimte 2:
In kweekruimte 2 telden wij 264 hennepplanten.
Kweetent:
In de ruimte voor/naast kweekruimte 2 stond een zwarte hennepkweektent opgesteld.
In de kweektent stonden 42 hennepplanten.
Van de aangetroffen hennepplanten zijn monsters genomen die zijn getest met de ODV verdovende middelentest voor hennep. Deze testen verliepen positief op de aanwezigheid van THC (=Tetrahydrocanabinol), zijnde de werkzame stof in hennep. Marihuana en hasj is afkomstig van de Hennepplant (geslacht cannabis) en staat als zodanig vermeld op lijst II van de Opiumwet.
Door de medewerker van het energiebedrijf Enexis werd ons meegedeeld dat er ook diefstal van elektriciteit in dit bedrijfspand was gepleegd. De medewerker verklaarde tegen ons dat er een illegale aansluiting voor de meter was aangebracht. Dit was een krachtaansluiting. Er waren drie verzwaarde fasen aangebracht.
3. Het als bijlage bij het stamproces-verbaal van 6 februari 2013 gevoegd schriftelijk bescheid, zijnde een aangifte van Enexis van 18 december 2012 (dossierpagina 32 e.v.), voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 3], zakelijk weergegeven:
Namens Enexis B.V. ben ik, [betrokkene 3], in dienstbetrekking als medewerker Fraudebestrijding, uit hoofde van mijn functie bevoegd om aangifte te doen van diefstal van energie van verzegeling.
Op 13 november 2012 is door fraude-inspecteur [betrokkene 4] van Enexis BV een onderzoek ingesteld naar de meetinrichting in het perceel [a-straat 1] [001], [postcode] Enschede. De fraudeinspecteur constateerde verboden handelingen aan de elektriciteitsinstallatie en trof het volgende aan:
Het deksel van de aansluitkast is ongeoorloofd open. Illegale aansluiting op bovenzijde zekeringhouders.
Door de manipulatie werd afgenomen elektriciteit ten behoeve van de hennepplantage niet correct via de elektriciteitsmeter geregistreerd.
Naar aanleiding van deze inventarisatie en het door Enexis BV ingestelde onderzoek is door mij een berekening gemaakt waaruit blijkt dat er minimaal 40.614 kWh illegaal is afgenomen ten behoeve van de hennepplantage en eventueel huishoudelijk verbruik.”
2.2.3
Het hof heeft met betrekking tot de bewezenverklaringen verder het volgende overwogen:
“Door de verdediging is integrale vrijspraak bepleit. Ter zitting in hoger beroep is hiertoe aangevoerd dat de verdachte weliswaar huurder is van het pand aan de [a-straat 1]-[001] te Enschede, waarin op 13 november 2012 een hennepkwekerij van 539 planten is aangetroffen, maar dat hij bij de hennepteelt noch bij de diefstal van elektriciteit ten behoeve van die hennepkwekerij betrokken was. Volgens de verdediging is de hennepkwekerij door een ander of anderen dan verdachte geëxploiteerd. Zo heeft verdachte verklaard dat hij in oktober of november 2012 is benaderd door ene [betrokkene 1] over de verhuur van de bovenverdieping van zijn pand en deze [betrokkene 1] de bovenverdieping van het pand heeft bekeken. [betrokkene 1] zou aan hem hebben verteld dat hij samen met een compagnon een ICT bedrijf in de bovenverdieping van het pand wilde vestigen maar dat hij het pand nog een keer met zijn compagnon wilde bekijken. Verdachte zegt dat hij [betrokkene 1] de sleutels van de voordeur en de deur van de bovenverdieping heeft gegeven. Verdachte zou nadien niet meer in het pand zijn geweest. Verder stelt hij dat hij [betrokkene 1] verder niet kent, hij hem niet meer heeft gezien en [betrokkene 1] niet meer te bereiken is op telefoonnummer [telefoonnummer]. Verdachte wist niet dat er een hennepplantage was gevestigd op de bovenverdieping van zijn pand.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof stelt de volgende feiten vast.
De politie is - naar aanleiding van een melding van de eigenaar van [A] BV, gevestigd aan de [a-straat 1]-[002] te Enschede en een onderzoek via een warmtebeeldcamera - op 13 november 2012 het bedrijfspand aan de [a-straat 1]-[001] te Enschede binnengetreden op verdenking van aanwezigheid van een in werking zijnde hennepkwekerij. Op de bovenverdieping van het pand hebben verbalisanten in totaal 539 hennepplanten aangetroffen. Verdachte heeft verklaard dat hij gedurende de gehele ten laste gelegde periode de huurder was van het bedrijfspand.
Anders dan door de verdediging bepleit, gaat het hof uit van actieve betrokkenheid van verdachte bij de hennepkwekerij die op 13 november 2012 in het pand aan de [a-straat 1]-[001] te Enschede is aangetroffen. Hiertoe overweegt het hof het volgende.
Verdachte was gedurende de volledige ten laste gelegde periode huurder van het bedrijfspand. Verdachte heeft verklaard dat niet hij, maar ene [betrokkene 1] de hennepkwekerij heeft geëxploiteerd. Verdachte heeft ter onderbouwing van zijn verklaring - met uitzondering van een telefoonnummer dat niet meer te bereiken was - geen verdere contactgegevens van [betrokkene 1] kunnen verschaffen. Verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij de sleutels van de toegangsdeur en de deur van de bovenverdieping aan [betrokkene 1] heeft gegeven, maar hij toen nog geen huurovereenkomst had gesloten met [betrokkene 1]. Het hof vindt het onaannemelijk dat verdachte aan een volstrekt onbekende de sleutels van zijn pand geeft en die daarna - zoals door hem verklaard - niet meer terug vraagt/terug heeft gevraagd, terwijl er (nog) geen huurovereenkomst is gesloten en/of een borg is betaald. Temeer nu verdachte stelt de bovenverdieping te zijn gaan verhuren aan de betreffende [betrokkene 1] vanwege financiële nood maar er over de maanden die [betrokkene 1] de bovenverdieping zou hebben gehuurd geen huurbetalingen zijn geweest.
Het hof stelt voorop dat van een verdachte kan en mag worden verwacht dat hij zijn verhaal over deze [betrokkene 1] onderbouwt en concretiseert zodat die verifieerbaar is.
Naar het oordeel van het hof doet verdachte dat niet, onder meer nu door verdachte geen nadere contactgegevens van [betrokkene 1] zijn verstrekt. Ook ter terechtzitting in hoger beroep, zijn door verdachte geen nadere gegevens betreffende [betrokkene 1] verstrekt. Derhalve verwerpt het hof het door de verdediging gevoerde verweer.
Op 13 november 2012 heeft een fraudespecialist van Enexis tijdens een onderzoek in het pand aan de [a-straat 1]-[001] te Enschede geconstateerd dat het deksel van de aansluitkast ongeoorloofd is geopend en dat aan de bovenzijde van de zekeringhouders een illegale elektriciteitsaansluiting was gemaakt. Deze illegale elektriciteitsaansluiting liep buiten de elektriciteitsmeter om naar de hennepkwekerij en voorzag deze van stroom.
Ter terechtzitting is door de verdediging bepleit dat verdachte zich niet schuldig heeft gemaakt aan de diefstal van elektriciteit. Hiertoe heeft de verdediging hetzelfde aangevoerd als ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde feit, namelijk dat [betrokkene 1] op de bovenverdieping van het door verdachte gehuurde pand een ITC bedrijf wilde vestigen en verdachte niet op de hoogte was van het feit dat zich een hennepkwekerij in zijn bedrijfspand bevond. De stroom zou door anderen zijn weggenomen.
Het hof is van oordeel dat de onder 2 ten laste gelegde diefstal van elektriciteit onlosmakelijk verbonden is met de hennepteelt in de bedrijfsruimte. Uit het voorgaande ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde volgt dat het hof bewezen acht dat verdachte alleen en derhalve niet samen met een ander of anderen, de hennepplanten aanwezig heeft gehad. Verdachte heeft geen verifieerbare en controleerbare aanknopingspunten aangevoerd voor het scenario dat de stroom illegaal door een ander dan verdachte werd afgenomen. Verdachte was de huurder van het pand en uit de aangifte blijkt dat het energiecontract op de naam van verdachte stond. Al het voorgaande brengt het hof tot het oordeel dat het verdachte was die de stroom heeft gestolen. Derhalve verwerpt het hof het verweer van de verdediging.”
2.3
De bewezenverklaring van het onder 1 tenlastegelegde houdt onder meer in dat de verdachte in een pand 539 hennepplanten “opzettelijk aanwezig heeft gehad”. De bewezenverklaring van het onder 2 tenlastegelegde houdt onder meer in dat de verdachte elektriciteit heeft “weggenomen”. Deze onderdelen van de bewezenverklaringen kunnen echter niet zonder meer worden afgeleid uit de gebruikte bewijsvoering. Het enkele oordeel van het hof dat de door hem als bewijsmiddel gebruikte verklaring van de verdachte over een onderhuurder onvoldoende verifieerbaar is, volstaat daartoe niet. De uitspraak van het hof is dus ontoereikend gemotiveerd.
2.4
Voor zover het cassatiemiddel hierover klaagt, is het terecht voorgesteld. Dat brengt mee dat bespreking van het restant van het cassatiemiddel niet nodig is.

3.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof, voor zover aan het oordeel van de Hoge Raad onderworpen zoals hiervoor onder 1 is weergegeven;
- wijst de zaak terug naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, opdat de zaak ten aanzien daarvan opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en M. Kuijer, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
15 juni 2021.