Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel
3.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel
4.Beslissing
15 juni 2021.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 15 juni 2021 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag. De verdachte, geboren in 1975, was op 8 augustus 2018 te 's-Gravenhage aangehouden door opsporingsambtenaren die hem verdachten van het bezit van cocaïne. De kern van de zaak betreft de vraag of de opsporingsambtenaren de verdachte de cautie hadden moeten geven voordat zij hem vroegen of hij drugs bij zich had. Het hof had geoordeeld dat er op het moment van de vragen geen redelijk vermoeden van schuld bestond, waardoor de cautie niet nodig was. De Hoge Raad herhaalt relevante overwegingen uit eerdere jurisprudentie en concludeert dat het hof niet onjuist heeft geoordeeld. De vragen die aan de verdachte werden gesteld, betroffen niet zijn betrokkenheid bij een strafbaar feit, en de opsporingsambtenaren hoefden hem daarom geen cautie te geven. De Hoge Raad verwerpt het beroep van de verdachte, waarmee de uitspraak van het hof in stand blijft.