3.2.1Ten laste van de verdachte is onder 1 bewezenverklaard dat:
“hij op 30 december 2016 te [plaats] met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in slijterij aan de [a-straat] heeft weggenomen een fles drank (Amaretto), toebehorende aan een ander of anderen dan aan verdachte, welke diefstal werd gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen [benadeelde] , gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken, welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden dat verdachte
- na door die [benadeelde] te zijn vastgepakt en tegengehouden zich heeft losgerukt/geduwd, en daarbij op dreigende/agressieve toon heeft geroepen: "laat me eruit, ik moet hier weg" en
- vervolgens in die slijterij met flessen heeft gegooid en aldus een voor die [benadeelde] dreigende situatie heeft geschapen.”
3.2.3De bij het schadeformulier gevoegde brief van 29 oktober 2018 houdt onder meer het volgende in:
“Immateriële schade
Naast vermogensschade maakt [benadeelde] aanspraak op smartengeld. (...) Daarnaast heeft [benadeelde] , als gezegd, psychische schade. Hij werkte jarenlang met veel plezier als slijter. Het zag er vóór het incident naar uit dat hij probleemloos tot zijn pensioenleeftijd in [A] B.V. zou kunnen werken. Door het incident is hij echter uitgevallen voor zijn werkzaamheden. Zijn wereld is verkleind. Hij heeft psychische klachten. Hij slaapt en eet slecht. Als hij al in slaap valt, schrikt hij direct wakker en ziet beelden van het voorval voor zich. Ook overdag wordt hij voortdurend geconfronteerd met de beelden en krijgt hij een naar gevoel in zijn buik. Hij is erg gespannen en onrustig. Wanneer er een auto voor zijn deur stopt, ervaart hij een angstig gevoel. Om die reden is hij niet veel meer thuis. Zijn relatie staat onder druk. [benadeelde] is bij een psycholoog en een psychiater geweest, die PTSS hebben vastgesteld. Door EMDR-therapie waren de klachten aanvankelijk wat afgenomen, maar door de rechtszaak zijn de klachten helaas weer verergerd. Gelet op het voorgaande, vordert [benadeelde] een bedrag van € 2.500,00 aan smartengeld.”
3.2.4Bij de aan de Hoge Raad toegezonden stukken van het geding bevindt zich verder een ‘Psychiatrische beoordeling van aangeleverde diagnosestelling’ van 28 oktober 2018. Dit stuk houdt het volgende in:
“Vraagstelling
Is bij [benadeelde] , geb. [geboortedatum] 1954 en hierna aangeduid als betrokkene, sprake van een posttraumatische stress-stoornis in DSM-termen?
Er is kennis genomen van de volgende stukken:
1. Brief d.d. 03-07-2017 van dhr. H.G.J. Mul, klinisch psycholoog-psychotherapeut
2. Psychiatrisch onderzoek d.d. 19-01-2018 van dhr. H.C. Basaran, psychiater
Beschouwing en beantwoording van de vraag
Ad 1: Kort samengevat is er volgens dhr. H.G.J. Mul bij betrokkene sprake van een posttraumatische stress-stoornis ten gevolge van een geweldsincident, welke na reguliere psychotherapeutische behandeling middels EMDR in gedeeltelijke remissie is. Onderhoudende factor is de onzekerheid omtrent het justitiële vervolgtraject alsmede de onzekere werksituatie waarin betrokkene verkeert.
Ad 2: Ten gevolge van een geweldsincident in de zaak, waar betrokkene als slijter werkzaam is, ontwikkelt hij een klachtenpatroon passend bij een posttraumatische stress-stoornis (PTSS) in termen van de in Nederland courante DSM-5-classificatie voor psychiatrische aandoeningen. Voor de details zij verwezen naar het uitgebreide psychiatrisch onderzoek van coll. H.C. Basaran. Hij beschrijft daarin nauwkeurig de voor een PTSS kenmerkende symptomatiek, te weten zogenaamde positieve symptomen, zoals recidiverende herbelevingen, zich bij herhaling aan betrokkene opdringende intrusieve gedachten, flashbacks, dissociatieve momenten, kortdurende amnesie en fysiologische reacties, alsmede negatieve symptomen, zoals de schrikkerigheid, de onrust en hyperalertheid alsmede slaapstoornissen en concentratieproblemen. Ook duren de klachten langer dan één maand en veroorzaken deze significante lijdensdruk bij betrokkene. Al met al wordt een haast klassiek beeld van een PTSS geschetst. Hier zij nog toegevoegd dat betrokkene een blanco psychiatrische voorgeschiedenis tot aan het incident in december 2016 heeft en dat er geen biografische aanknopingspunten voor een verhoogde kwetsbaarbaarheid of gevoeligheid voor PTSS aanwezig zijn.
Bij betrokkene is aldus sprake van een posttraumatische stress-stoornis in DSM-5-termen, in gedeeltelijke remissie, onder behandeling. Ondanks reguliere EMDR-behandeling is de gebleken PTSS niet in volledige remissie gegaan. Betrokkene houdt thans restklachten, onderhoudende factor is -zoals eerder genoemd- vooral de onzekerheid omtrent het justitiële vervolgtraject alsmede de onzekere werksituatie waarin betrokkene verkeert.
In conclusie zie ik ruim voldoende onderbouwing voor de gestelde DSM-5-diagnose, te weten een posttraumatische stress-stoornis (PTSS), in partiële remissie, onder behandeling, bij een 64jarige gehuwde man ten gevolge van een geweldsincident met een winkeldief in de slijterij, waarin betrokkene werkzaam is. De bevindingen van coll. H.C. Basaran zijn mijns inziens gebaseerd op degelijk en vakkundig onderzoek en zonder meer valide. De door dhr. H.G.J. Mul ingezette psychotherapeutische behandeling is geheel conform vigerende richtlijnen en gericht op symptoomreductie, deze is echter nog niet geheel bereikt. Onderhoudende factor is vooral de onzekerheid omtrent het justitiële vervolgtraject alsmede de onzekere werksituatie waarin betrokkene verkeert.
Samenvattend sluit ik me geheel aan bij de bevindingen van dhr. H.G.J. Mul en coll. H.C. Basaran en de door hen gestelde DSM-5-diagnose.
Hopende u voldoende ingelicht te hebben en met hoogachting,
3.2.5Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt onder meer het volgende in:
“Mr. Wijburg deelt - zakelijk weergegeven - namens de benadeelde partij nog mee:
(...) Het geeft ook geen pas om de diagnose van PTSS door deskundigen in twijfel te trekken. De medische stukken daarover zijn klip en klaar en [benadeelde] is door een psychiater onderzocht. De psychiater zag een klassiek beeld van PTSS.”
3.2.6Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot betaling van € 2.500 ter zake van immateriële schade aan de benadeelde partij. Het heeft daartoe onder meer het volgende overwogen:
“De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 7.561,47. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 3.253,47. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
(...)
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 primair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Het hof begroot deze schade als volgt:
(...)
- immateriële schade: € 2.500,00
(...)
Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering in zoverre zal worden toegewezen.”
3.3.1Het hof heeft, gelet op de toewijzing van de vordering tot vergoeding van immateriële schade, kennelijk geoordeeld dat met betrekking tot de benadeelde partij [benadeelde] sprake is van een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’, als bedoeld in artikel 106, aanhef en onder b, van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW), welke aantasting het gevolg is van het onder 1 bewezenverklaarde feit, kort gezegd diefstal met geweld en bedreiging met geweld uit een winkel waarin de benadeelde partij werkzaam is.
3.3.2Artikel 6:106 BW luidt, voor zover hier van belang:
“Voor nadeel dat niet in vermogensschade bestaat, heeft de benadeelde recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding:
(...)
b. indien de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast.”
3.3.4In het licht van wat de benadeelde partij ter onderbouwing van de vordering tot vergoeding van immateriële schade heeft aangevoerd, ligt in de hiervoor onder 3.2.6 weergegeven overwegingen van het hof als zijn oordeel besloten dat de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Dat oordeel is niet onbegrijpelijk, gelet op de onder 3.2.4 weergegeven psychiatrische beoordeling.