Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.Beslissing
15 juni 2021.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch, dat op 5 december 2019 is gewezen. De verdachte, geboren in 1986, was betrokken bij een onderzoek naar een criminele organisatie die zich bezighield met gewelddadige handel in hard- en softdrugs. Het beroep in cassatie is ingesteld door de verdachte, maar er zijn geen cassatiemiddelen ingediend. De advocaat-generaal, F.W. Bleichrodt, heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in het beroep. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de verdachte niet heeft voldaan aan de wettelijke verplichting om binnen de gestelde termijn een schriftuur met cassatiemiddelen in te dienen. Hierdoor kon de Hoge Raad het beroep niet in behandeling nemen, conform artikel 437 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering. Op 15 juni 2021 heeft de Hoge Raad het beroep van de verdachte niet-ontvankelijk verklaard. Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en M. Kuijer, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.