ECLI:NL:HR:2021:901

Hoge Raad

Datum uitspraak
15 juni 2021
Publicatiedatum
10 juni 2021
Zaaknummer
19/05967
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over het niet beslissen op getuigenverzoek in strafzaak tegen verdachte betrokken bij criminele organisatie

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 15 juni 2021 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch. De verdachte, geboren in 1981, was betrokken bij een criminele organisatie die zich bezighield met gewelddadige handel in hard- en softdrugs. De zaak betreft een verzoek van de verdediging om getuigen te horen, dat niet door het hof is behandeld. De verdediging had eerder op 1 november 2019 verzocht om twee getuigen te horen, maar het hof heeft geen beslissing genomen op dit verzoek. De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en terugwijzing naar het gerechtshof voor hernieuwde behandeling.

De Hoge Raad oordeelde dat het hof niet heeft beslist op het herhaalde verzoek van de verdediging om getuigen te horen, wat een uitdrukkelijke beslissing vereiste. De processen-verbaal van de terechtzittingen in hoger beroep bevatten geen beslissing op dit verzoek, waardoor het cassatiemiddel terecht was voorgesteld. De Hoge Raad heeft de uitspraak van het hof vernietigd en de zaak terugverwezen naar het gerechtshof 's-Hertogenbosch voor een nieuwe behandeling.

Deze uitspraak benadrukt het belang van het recht op een eerlijk proces, waarbij de verdediging de mogelijkheid moet krijgen om getuigen te horen die relevant zijn voor de zaak. De Hoge Raad heeft hiermee een belangrijke stap gezet in de bescherming van de rechten van de verdachte in het strafproces.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer19/05967
Datum15 juni 2021
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 24 december 2019, nummer 20-003016-17, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1981,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte.
Volgens de daarvan opgemaakte akte is het beroep niet gericht tegen de vrijspraak van het tenlastegelegde onder feit 1 primair.
Namens de verdachte heeft J.S. Nan, advocaat te ’s-Gravenhage, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal F.W. Bleichrodt heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak - voor zover aan het oordeel van de Hoge Raad onderworpen - en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof ’s-Hertogenbosch teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.

2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt dat het hof niet heeft beslist op een herhaald verzoek dat de verdediging op de terechtzitting in hoger beroep van 1 november 2019 heeft gedaan om twee getuigen te horen.
2.2.1
Het hof heeft ten laste van de verdachte onder 1 subsidiair bewezenverklaard dat:
“hij op of omstreeks 16 mei 2013 te Roosendaal, tezamen en in vereniging met anderen, ter voorbereiding van het misdrijf diefstal met geweld en/of afpersing, opzettelijk voorwerpen (te weten een geladen revolver en tie rips en een valhelm en een scream masker en een rol ducttape) en een vervoermiddel (een auto merk Peugeot) bestemd tot het begaan van dat misdrijf, voorhanden heeft gehad.”
2.2.2
Het proces-verbaal van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 5 januari 2018 houdt onder meer het volgende in:
“De voorzitter deelt voorts mede:
Het hof heeft ontvangen een appelschriftuur van de verdediging die op 13 oktober 2017 is aangeboden bij de rechtbank Zeeland-West-Brabant. Uit die schriftuur blijkt dat de verdediging wenst dat de volgende personen zullen worden gehoord als getuige: medeverdachten (...) [betrokkene 16] en [betrokkene 17].
(...)
De voorzitter, deelt, na beraad in de raadkamer, als beslissing van het hof mede:
Het hof wijst toe het verzoek dat ertoe strekt dat de hiervoor genoemde personen zullen worden gehoord als getuige en zal de stukken daartoe in handen stellen van de raadsheer-commissaris.”
2.2.3
Volgens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 1 november 2019 heeft de raadsman van de verdachte daar het woord gevoerd overeenkomstig de pleitnota die aan het proces-verbaal is gehecht. Deze pleitnota houdt onder meer in:
“Getuigen:
De verdediging heeft middels schriftuur op 13 oktober 2017 te kennen gegeven dat de verdediging de navolgende getuigen wenste te horen:
(...)
3. [betrokkene 16], geboren op [geboortedatum] 1974 te [geboorteplaats], zoals genoemd op pagina 109 van zijn persoonsdossier, waarvan laatstelijk bekend is dat hij thans is gedetineerd in Bulgarije. Vooralsnog niet gehoord.
4. [betrokkene 17], geboren op [geboortedatum] 1972, wonende te [plaats], Bulgarije, aan de [a-straat 1], zoals genoemd op pagina 112 van zijn persoonsdossier. Vooralsnog niet gehoord.
Op 10 oktober 2018 mocht de verdediging middels mail het navolgende vernemen: “In navolging van de onderstaande uitnodiging kan ik u meedelen dat het kabinet van de raadsheer-commissaris bericht uit Bulgarije heeft ontvangen dat het videoverhoor van de getuigen [betrokkene 16] en [betrokkene 17] op 18 oktober 2018 geen doorgang zal hebben nu beide getuigen niet woonachtig zijn op het bij de Bulgaarse autoriteiten bekende adres.”
Onderbouwing herhaald verzoek
De verdediging wenst de heren [betrokkene 17] en [betrokkene 16] te horen omtrent de vermeende rol van cliënt bij de door de rechtbank bewezen verklaarde poging diefstal met geweld dan wel afpersing. De verdediging wenst hen nader te bevragen omtrent de vermeende ontmoeting zoals die plaats zou hebben gevonden bij het theehuis. Hierbij zouden drie personen aanwezig geweest zijn welke uit een auto met een Bulgaars kenteken stapten waarna deze contact hadden met [medeverdachte 4]. Verder wenst de verdediging de heren nader te horen omtrent de autorit zoals die heeft plaatsgevonden met daarbij drie personen in een Bulgaarse auto.
Cliënt stelt zich immers op het standpunt dat hij enkel andere personen heeft afgezet in Roosendaal. De verdediging stelt zich dan ook op het standpunt dat zij middels het horen van deze getuigen haar alternatief scenario verder kan onderbouwen, hetgeen vervolgens bij honorering dient te leiden tot een vrijspraak. Het horen van deze personen wordt mede verzocht in het licht van het vermeend medeplegen, de uiterlijke verschijningsvorm, de feitelijke rol gericht op de al dan niet aanwezige zijnde opzet en de daaraan te koppelen eventueel op te leggen straf bij een bewezenverklaring. Het is dan ook in het belang van de verdediging dat voornoemde getuigen alsnog zullen worden gehoord.
Nu naast een enkele mededeling dat de getuigen niet op het betreffende adres woonachtig zijn, geenszins blijkt dat er enig ander onderzoek heeft plaats gevonden zoals bijvoorbeeld de vraag neer te leggen waar de heren naartoe zijn vertrokken met achterlating van een adres, stelt de verdediging dat hiertoe op zijn minst een poging naar gedaan dient te worden. Immers, niet eerder kan gesteld worden dat er sprake is van voldoende inspanning teneinde effectief het ondervragingsrecht te effectueren. Mocht besloten worden dat de verdediging de getuigen niet mag horen dan stelt de verdediging zich op het standpunt dat er sprake is van een ex. art. 6 EVRM, hetgeen dient te leiden tot uitsluiting van de verklaringen van [betrokkene 16] en [betrokkene 17].”
2.2.4
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 1 november 2019 houdt onder meer het volgende in:
“De voorzitter merkt op:
In uw pleidooi geeft u aan dat u van mening bent dat er onvoldoende inspanningen zijn verricht om de verblijfplaatsen van de gevraagde getuigen [betrokkene 16] en [betrokkene 17] te achterhalen. Door het kabinet van de raadsheer-commissaris is navraag gedaan in Bulgarije en de getuigen bleken niet woonachtig te zijn op de inschrijvingsadressen. Vervolgens is onderzoek gedaan door de Bulgaarse autoriteiten en zij hebben geconstateerd dat de getuigen niet langer in Bulgarije verblijven, maar waarschijnlijk in Duitsland. Duitsland beschikt niet over een landelijk registratiesysteem, maar slechts over een bevolkingssysteem per deelstaat. Nu de raadsheer-commissaris niet wist of de getuigen in Duitsland verbleven en zo ja, in welke deelstaat zij verbleven, is het achterhalen van de verblijfplaatsen van de getuigen vrijwel onmogelijk.
De raadsman verklaart:
Ik was er slechts van op de hoogte dat navraag was gedaan in Bulgarije omtrent de inschrijvingsadressen. Maar nog steeds ben ik van mening dat onvoldoende inspanningen zijn verricht om de verblijfplaatsen te achterhalen.
De voorzitter deelt mede:
Het is ook gebruikelijk dat gecheckt wordt of getuigen in Nederland verblijven.
(...)
De voorzitter deelt mede:
(...)
Het hof zal zich in raadkamer beraden over het verzoek tot het alsnog horen van de getuigen en de uitkomst daarvan meenemen in het arrest.
De raadsman verklaart:
Daar kan ik mee akkoord gaan.”
2.3
Het verzoek dat de verdediging heeft gedaan is een verzoek tot het horen van getuigen als bedoeld in artikel 315 in samenhang met artikel 328 van het Wetboek van Strafvordering, zodat een uitdrukkelijke beslissing op dit verzoek was vereist. De processen-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep en ook de uitspraak van het hof houden niet een beslissing in op dit verzoek. Het cassatiemiddel is daarom terecht voorgesteld.

3.Beoordeling van de overige cassatiemiddelen

Gelet op de beslissing die hierna volgt, is bespreking van het tweede en het derde cassatiemiddel niet nodig.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof, voor zover aan het oordeel van de Hoge Raad onderworpen zoals hiervoor onder 1 is weergegeven;
- wijst de zaak terug naar het gerechtshof ’s-Hertogenbosch, opdat de zaak ten aanzien daarvan opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en M. Kuijer, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
15 juni 2021.