ECLI:NL:HR:2021:924

Hoge Raad

Datum uitspraak
15 juni 2021
Publicatiedatum
11 juni 2021
Zaaknummer
19/05434
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling door hamer tegen voorruit van auto te gooien

In deze zaak gaat het om een poging tot zware mishandeling waarbij de verdachte, op 13 juli 2017, een hamer naar de voorruit van de auto van de benadeelde gooide. De verdachte had eerder bedreigingen geuit en was in conflict met de benadeelde. De Hoge Raad oordeelt dat voorwaardelijk opzet op zwaar lichamelijk letsel aanwezig is wanneer de verdachte bewust een aanmerkelijke kans aanvaardt dat dit gevolg zal intreden. Het hof had geoordeeld dat de verdachte deze kans had aanvaard, maar de Hoge Raad oordeelt dat dit oordeel zonder nadere motivering niet begrijpelijk is. De Hoge Raad vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen over de tenlastelegging, de vordering van de benadeelde partij en de strafoplegging. De zaak wordt terugverwezen naar het gerechtshof Den Haag voor herbehandeling.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer19/05434
Datum15 juni 2021
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 18 november 2019, nummer 22-004471-18, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1968,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft J.S. Nan, advocaat te ’sGravenhage, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 1 tenlastegelegde, de vordering van de benadeelde partij en de strafoplegging, tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Den Haag teneinde in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan, en tot verwerping van het beroep voor het overige.

2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt in de kern dat het onder 1 bewezenverklaarde opzet ontoereikend is gemotiveerd.
2.2.1
Ten laste van de verdachte is onder 1 bewezenverklaard dat:
“hij, op 13 juli 2017, te [plaats], ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met een hamer tegen de voorruit van de auto van voornoemde [benadeelde] heeft gegooid, terwijl die [benadeelde] zich op dat moment in de auto bevond, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.”
2.2.2
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
“1. Een proces-verbaal van aangifte d.d. 13 juli 2017 van de politie Eenheid Rotterdam met nr. PL1700-2017222684-1. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 29-31):
als de op 13 juli 2017 afgelegde verklaring van [benadeelde]:
Plaats delict: [a-straat], [plaats]
Op 13 juli 2017 ben ik naar de woning van [verdachte] gegaan. Ik hoorde dat [verdachte] tegen mij zei, “ik maak je kapot”. Ik hoorde dat hij nog steeds allerlei verwensingen naar mijn hoofd riep, zoals: “ik maak je kapot, jij maakt mijn hele leven al kapot”.
Toen ik in de buurt van mijn auto was, zag ik dat [verdachte] zich omdraaide en weer terug naar zijn woning liep. Ik stapte in mijn auto en reed weg. Als ik wegrijd dan passeer ik de woning van [verdachte] via de achterzijde. Toen ik de achterzijde naderde zag ik dat [verdachte] daar al op de stoep stond. Ik zag dat hij in zijn rechter hand een hamer vasthield. Het lijkt op een soort bijl met aan beide zijden een metalen snijvlak. Ik zag dat deze hamer geheel van ijzer was en dat het ongeveer 60 centimeter lang was.
Toen ik op ongeveer 1 1/2 tot 2 meter van [verdachte] af stond, zag ik dat [verdachte] de hamer naar mij toe gooide. Ik zag dat de hamer op de voorruit van mijn auto terecht kwam. Ik was hier heel erg van geschrokken. Ik was ook bang dat deze hamer dwars door de voorruit zou gaan. Ik zag dat de ruit naar binnen toe boog. Ik voelde allemaal kleine glassplinters tegen mijn gezicht en hals aankomen. Ik zag dat mijn dashboard en stoelen vol met glas lagen.
2. Een proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 13 juli 2017 van de politie Eenheid Rotterdam met nr. PL1700-2017222684-4. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 18-20):
als de op 13 juli 2017 afgelegde verklaring van [verdachte]:
Achternaam: [verdachte]
Adres: [a-straat 1]
Postcode plaats: [plaats]
Op 13 juli 2017 heb je, toen hij bij je was tegen hem (het hof begrijpt: [benadeelde]) gezegd: "Oprotten jij, oprotten, jij komt mijn huis niet in." Ook zou je tegen hem hebben gezegd: "Ik maak je kapot". Wat is jouw reactie hierop ?
- Klopt, ik heb tegen hem gezegd dat ik hem kapot zou maken, omdat hij mij kapot maakt.
Ik had vandaag (het hof begrijpt: 13 juli 2017) een conflict met [benadeelde]. Hij kwam vandaag toch naar mijn woning. Hij stapte in zijn auto en ik ben weer naar binnen gegaan en ben vervolgens via de achterdeur naar de achterzijde van mijn huis gelopen. Ik verwachtte dat hij daar weer langs zou komen en inderdaad hij kwam met zijn auto aanrijden. Ik had van binnen vandaan een vuisthamer meegenomen en toen ik hem met zijn auto aan zag komen, heb ik die vuisthamer in de richting van zijn auto gegooid. Ik zag en hoorde dat die hamer op zijn voorruit terecht kwam en dat die ruit kapot ging.
Hoeveel personen zaten in die auto ?
Alleen [benadeelde].
3. Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 13 juli 2017 van de politie Eenheid Rotterdam met nr. PL1700-2017222684-6. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 36):
als relaas van de betreffende opsporingsambtenaar:
Ik zag dat er een grote deuk in de voorruit zat van het voertuig. Ik zag dat de deuk naar binnen stond. Ik zag dat er een gat in de voorruit zat. Ik zag dat er rondom het gat heel veel barsten zaten. Ik zag dat er in de cabine van het voertuig heel veel kleine glassplinters lagen. Ik zag dat het dashboard, de tussen console en de twee voorstoelen vol met kleine glassplinters lagen.”
2.2.3
Het hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring verder het volgende overwogen:
“Door de raadsman van de verdachte is ter terechtzitting bepleit dat er geen sprake is van een poging tot zware mishandeling, omdat de verdachte wist dat de hamer niet door de voorruit heen kon. In dat kader heeft de raadsman een voorwaardelijk verzoek gedaan tot het doen van onderzoek door het NFI met betrekking tot de vraag of de hamer door de voorruit kon worden gegooid of niet.
Het hof wijst het voorwaardelijke verzoek van de raadsman af, nu het hof het voor de bewezenverklaring niet zozeer van belang acht of de hamer daadwerkelijk door de voorruit heen kon worden gegooid. Voor de bewezenverklaring van de poging tot zware mishandeling acht het hof reeds voldoende dat de glasscherven - die ten gevolge van het gooien van de hamer zijn ontstaan, overal in de auto werden gevonden en waarover de aangever heeft verklaard dat hij deze glassplinters tegen zijn gezicht aan voelde komen - op zich al zwaar lichamelijk letsel kunnen opleveren. Het hof acht het een feit van algemene bekendheid dat glassplinters in de ogen blijvend letsel en daarmee zware mishandeling kunnen opleveren.”
2.3
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg - zoals hier zwaar lichamelijk letsel - is aanwezig wanneer de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dat gevolg zal intreden. Het moet gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
2.4
Het hof heeft kennelijk geoordeeld dat de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [benadeelde] zwaar lichamelijk letsel zou oplopen doordat de verdachte een hamer gooide tegen de voorruit van de auto waarin [benadeelde] zich bevond. Daarbij is het hof er met de verdediging van uitgegaan dat de hamer niet door de voorruit kon gaan en [benadeelde] zou kunnen treffen. Het oordeel van het hof dat de kans aanmerkelijk was dat [benadeelde] toch zwaar lichamelijk letsel had kunnen oplopen nu [benadeelde] glassplinters in zijn ogen had kunnen krijgen, en het oordeel dat de verdachte deze aanmerkelijke kans bewust heeft aanvaard, zijn zonder nadere motivering niet begrijpelijk.
2.5
Het cassatiemiddel slaagt.

3.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel

De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

4.Beoordeling van de overige cassatiemiddelen

Gelet op de beslissing die hierna volgt, is bespreking van het derde en het vierde cassatiemiddel niet nodig.

5.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen over het onder 1 tenlastegelegde, de beslissing met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] en de strafoplegging;
- wijst de zaak terug naar het gerechtshof Den Haag, opdat de zaak ten aanzien daarvan opnieuw wordt berecht en afgedaan;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren J.C.A.M. Claassens en M. Kuijer, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
15 juni 2021.