ECLI:NL:HR:2021:930

Hoge Raad

Datum uitspraak
15 juni 2021
Publicatiedatum
11 juni 2021
Zaaknummer
20/01822
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de uitspraak van het gerechtshof Den Haag inzake niet-ontvankelijkheid in hoger beroep na verstekveroordeling

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 15 juni 2021 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag. De verdachte was eerder bij verstek veroordeeld op 28 mei 2019. De mededeling van deze uitspraak was op 27 juni 2019 niet in persoon aan de verdachte uitgereikt, waardoor onduidelijk was of en wanneer deze mededeling de verdachte had bereikt. De verdachte heeft een deel van de opgelegde gevangenisstraf ondergaan van 8 augustus 2019 tot en met 30 augustus 2019. Het hof oordeelde dat de verdachte op 8 augustus 2019 op de hoogte was van het bij verstek gewezen vonnis en dat hij binnen veertien dagen na deze datum in hoger beroep had moeten komen. Aangezien het hoger beroep pas op 28 augustus 2019 was ingesteld, verklaarde het hof de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep.

De Hoge Raad heeft het oordeel van het hof vernietigd. De Hoge Raad oordeelde dat het hof ten onrechte aannam dat er geen omstandigheid was die vermeld is in artikel 408 lid 1 van het Wetboek van Strafvordering. De Hoge Raad benadrukte dat de enkele omstandigheid dat de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf was begonnen, niet voldoende was om te concluderen dat de verdachte op de hoogte was van de relevante informatie voor het instellen van hoger beroep. De Hoge Raad heeft de zaak terugverwezen naar het gerechtshof Den Haag voor een nieuwe behandeling van het hoger beroep.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer20/01822
Datum15 juni 2021
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 10 juni 2020, nummer 22-004127-19, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1968,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft L. Tricoli, advocaat te Alphen aan den Rijn, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Den Haag, teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.

2.Beoordeling van het cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt over het oordeel van het hof dat de verdachte niet-ontvankelijk is in het ingestelde hoger beroep.
2.2
Het hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep en heeft daartoe het volgende overwogen:
“De verdachte is in deze zaak op 28 mei 2019 bij verstek veroordeeld. Op 27 juni 2019 is de Mededeling uitspraak niet in persoon uitgereikt. Of en wanneer deze mededeling hem heeft bereikt is onduidelijk. De verdachte heeft echter (een gedeelte van) de hem in eerste aanleg opgelegde gevangenisstraf ondergaan in de Penitentiaire Inrichting te Alphen aan den Rijn in de periode van 8 augustus 2019 tot en met 30 augustus 2019. Naar het oordeel van het hof was de verdachte, gelet op het voorgaande, dus in elk geval op 8 augustus 2019 van het bij verstek gewezen vonnis van 28 mei 2019 op de hoogte. De verdachte had daarom binnen veertien dagen na 8 augustus 2019 in hoger beroep moeten komen. Namens de verdachte is echter pas op 28 augustus 2019 hoger beroep ingesteld, zodat hij daarin niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.”
2.3
Artikel 408 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) luidt, voor zover hier van belang:
“1. Het hoger beroep moet binnen veertien dagen na de einduitspraak worden ingesteld indien:
a. de dagvaarding of oproeping om op de terechtzitting te verschijnen of de aanzegging of oproeping voor de nadere terechtzitting aan de verdachte in persoon is gedaan of betekend;
b. de verdachte op de terechtzitting of nadere terechtzitting is verschenen;
c. zich anderszins een omstandigheid heeft voorgedaan waaruit voortvloeit dat de dag van de terechtzitting of van de nadere terechtzitting de verdachte tevoren bekend was.
(...)
2. In andere gevallen dan de in het eerste lid genoemde moet het hoger beroep worden ingesteld binnen veertien dagen nadat zich een omstandigheid heeft voorgedaan waaruit voortvloeit dat de einduitspraak de verdachte bekend is.”
2.4.1
Het hof heeft kennelijk aangenomen dat geen sprake is van een omstandigheid, vermeld in artikel 408 lid 1 Sv. Op grond van artikel 408 lid 2 Sv moet de verdachte in dat geval binnen veertien dagen nadat zich een omstandigheid voordoet waaruit voortvloeit dat de einduitspraak de verdachte bekend is, hoger beroep instellen tegen het vonnis van de rechtbank. Van een ‘omstandigheid waaruit voortvloeit dat de einduitspraak de verdachte bekend is’, is sprake als de verdachte op de hoogte wordt gesteld van datgene wat voor hem van belang is voor de besluitvorming ten aanzien van het instellen van hoger beroep, zoals de aard of zwaarte van de bij het vonnis opgelegde straf(fen) of maatregel(en) (vgl. HR 12 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ1940).
2.4.2
Het oordeel van het hof dat zich een omstandigheid heeft voorgedaan als bedoeld in artikel 408 lid 2 Sv is niet zonder meer begrijpelijk. Aan de enkele omstandigheid dat op 8 augustus 2019 is begonnen met de tenuitvoerlegging van de in eerste aanleg opgelegde gevangenisstraf kan niet de conclusie worden verbonden dat de verdachte op die datum op de hoogte is geraakt van datgene wat voor hem van belang is voor de besluitvorming ten aanzien van het instellen van hoger beroep.
2.5
Het cassatiemiddel is terecht voorgesteld.

3.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof;
- wijst de zaak terug de zaak naar het gerechtshof Den Haag, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en C. Caminada, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
15 juni 2021.