Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het cassatiemiddel
3.Beslissing
6 juli 2021.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 6 juli 2021 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende een beschikking van de rechtbank Noord-Holland. De zaak betreft een beklag van de klager, die de teruggave van zijn bestelauto vorderde, welke in beslag was genomen op verdenking van gebruik door zijn werknemer, [betrokkene 1], zonder rijbewijs. De rechtbank had het klaagschrift van de klager ongegrond verklaard, met de overweging dat het niet hoogst onwaarschijnlijk was dat de strafrechter de verbeurdverklaring van de bestelauto zou bevelen. De rechtbank baseerde haar oordeel op het feit dat de klager onvoldoende maatregelen had genomen om te voorkomen dat [betrokkene 1] de bestelauto zou gebruiken, ondanks waarschuwingen van de politie.
De Hoge Raad heeft de beschikking van de rechtbank vernietigd en de zaak teruggeworpen. De Hoge Raad oordeelde dat de rechtbank haar oordeel niet toereikend had gemotiveerd. Bij de beoordeling van de vraag of de verbeurdverklaring van de bestelauto niet hoogst onwaarschijnlijk was, had de rechtbank ook moeten overwegen of de klager bekend was met het gebruik van de bestelauto door [betrokkene 1] voor het rijden zonder rijbewijs, of dat hij dit redelijkerwijs had kunnen vermoeden. De Hoge Raad benadrukte dat de rechtbank niet alleen had moeten kijken naar de maatregelen die de klager had genomen, maar ook naar de kennis en vermoedens die de klager had over het gebruik van de bestelauto door de werknemer.
De uitspraak van de Hoge Raad heeft belangrijke implicaties voor de beoordeling van beslag en verbeurdverklaring in het strafrecht, vooral in gevallen waar de rechthebbende niet zelf de verdachte is. De zaak is terugverwezen naar de rechtbank voor een nieuwe behandeling, waarbij de rechtbank de relevante overwegingen van de Hoge Raad in acht moet nemen.