Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het cassatiemiddel
3.Ambtshalve beoordeling van de uitspraak van het hof
4.Beslissing
20 september 2022.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 20 september 2022 uitspraak gedaan in een cassatieberoep tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 27 februari 2020. De verdachte, geboren in 1980, had een beroep ingesteld tegen de uitspraak van het hof, waarbij hij was veroordeeld voor verduistering van een gehuurde aanhangwagen en steigermateriaal. De advocaat van de verdachte, C.H.W. Janssen, heeft een cassatiemiddel ingediend, maar de advocaat-generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak. De Hoge Raad heeft geen verdere motivering gegeven, omdat de klachten niet van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht. Daarnaast heeft de Hoge Raad ambtshalve de uitspraak van het hof beoordeeld en vastgesteld dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens, is overschreden. Dit was het geval omdat er meer dan twee jaren waren verstreken na het instellen van het cassatieberoep.
De Hoge Raad heeft geoordeeld dat, gezien de opgelegde geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken met een proeftijd van twee jaren en een taakstraf van veertig uren, er geen aanleiding is om aan het oordeel over de overschrijding van de redelijke termijn enig ander rechtsgevolg te verbinden. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep van de verdachte verworpen.