Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het eerste en het tweede cassatiemiddel
3.Beoordeling van het derde cassatiemiddel
4.Beslissing
20 september 2022.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 20 september 2022 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 25 februari 2021. De verdachte, een 48-jarige man, was beschuldigd van ontucht met de 10-jarige dochter van zijn ex-partner tijdens een logeerpartij. De zaak betreft de betrouwbaarheid van de verklaringen van de aangeefster en de vraag of deze voldoende steun vinden in andere bewijsmiddelen, zoals een Whatsapp-gesprek en de verklaring van de verdachte. De advocaat-generaal B.F. Keulen had geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest, maar alleen wat betreft de opgelegde gevangenisstraf, en tot vermindering daarvan. De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak, met uitzondering van de opgelegde gevangenisstraf. Het derde cassatiemiddel, dat betrekking had op de overschrijding van de redelijke termijn in de cassatiefase, werd gegrond bevonden. Dit leidde tot een vermindering van de opgelegde gevangenisstraf van twaalf maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren. De Hoge Raad heeft de uitspraak van het hof vernietigd, maar alleen wat betreft de duur van de gevangenisstraf, en het beroep voor het overige verworpen.