In deze zaak hebben eisers, vertegenwoordigd door hun advocaat A.C. van Schaick, cassatie ingesteld tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam. De verweerder in cassatie, ABN AMRO N.V., vertegenwoordigd door advocaat F.E. Vermeulen, heeft een verweerschrift ingediend. De zaak is verder toegelicht door de advocaten van beide partijen, waarbij ABN AMRO ook werd bijgestaan door D.J. Verheij. De conclusie van de plaatsvervangend Procureur-Generaal M.H. Wissink was om het cassatieberoep te verwerpen. De advocaat van eisers heeft schriftelijk op deze conclusie gereageerd.
De Hoge Raad heeft het procesverloop in feitelijke instanties in acht genomen, waaronder een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 28 juni 2019 en een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 11 mei 2021. De Hoge Raad heeft de klachten van eisers over het arrest van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van het arrest. De Hoge Raad heeft geen verdere motivering gegeven, aangezien het niet nodig was om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie.
In de beslissing heeft de Hoge Raad het beroep verworpen en eisers veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van ABN AMRO zijn begroot op € 2.876,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris. Dit arrest is gewezen op 7 oktober 2022 en openbaar uitgesproken door raadsheer F.J.P. Lock.