ECLI:NL:HR:2022:1418

Hoge Raad

Datum uitspraak
11 oktober 2022
Publicatiedatum
10 oktober 2022
Zaaknummer
21/01246
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging en terugwijzing van beschikking inzake beklag en beslag in strafzaak

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 oktober 2022 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beschikking van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft een beklag over beslag op een groot aantal voorwerpen en een geldbedrag, bankrekeningen en auto’s, die onder de klager zijn gelegd in verband met een verdenking van heling. De klager was eerder in een strafzaak veroordeeld en de rechtbank had de bewaring van de inbeslaggenomen voorwerpen gelast ten behoeve van de rechthebbende. Tijdens de procedure bleek dat er geen inhoudelijke mondelinge behandeling had plaatsgevonden en dat het schriftelijk standpunt van de officier van justitie ontbrak in de stukken die naar de Hoge Raad waren gezonden. De rechtbank had de beschikking gegeven zonder nieuwe behandeling in raadkamer, mede op basis van aanvullende schriftelijke standpunten van partijen. De Hoge Raad oordeelde dat het ontbreken van het schriftelijk standpunt van de officier van justitie een belemmering vormde voor de beoordeling van de klachten over de ongegrondverklaring van het beklag. Hierdoor kon niet worden vastgesteld of de klachten in het eerste cassatiemiddel terecht waren voorgesteld. De Hoge Raad heeft de beschikking van de rechtbank vernietigd en de zaak terugverwezen naar de rechtbank Amsterdam voor een nieuwe behandeling en afdoening.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer21/01246 B
Datum11 oktober 2022
BESCHIKKING
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de rechtbank Amsterdam van 16 februari 2021, nummer RK 20/2615 en RK 20/2710, op klaagschriften als bedoeld in artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend
door
[klager] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1979,
hierna: de klager.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de klager. Namens deze heeft J. Kuijper, advocaat te Amsterdam, bij – twee maal aangevulde – schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De aangevulde schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden beschikking en terugwijzing van de zaak naar de rechtbank Amsterdam, opdat het klaagschrift opnieuw wordt behandeld en afgedaan.

2.Beoordeling van het eerste en het tweede cassatiemiddel

2.1
Het eerste cassatiemiddel komt met verschillende klachten op tegen de beschikking van de rechtbank voor zover daarin het beklag ongegrond is verklaard. Het tweede cassatiemiddel klaagt dat het aanvullende schriftelijke standpunt van de officier van justitie van 20 januari 2021 ontbreekt bij de aan de Hoge Raad gezonden stukken. Aangevoerd wordt dat door het ontbreken van dit stuk de gegrondheid van de klachten in het eerste cassatiemiddel niet kan worden onderzocht. De cassatiemiddelen lenen zich voor gezamenlijke bespreking.
2.2
De beschikking van de rechtbank houdt onder meer het volgende in over het procesverloop in deze zaak:
“De klaagschriften zijn op respectievelijk 29 mei 2020 en 5 juni 2020 op de griffie van deze rechtbank ontvangen.
Het Openbaar Ministerie heeft op respectievelijk 22 juni 2020 en 25 juni 2020 schriftelijk zijn standpunt kenbaar gemaakt.
De rechtbank heeft op 22 september 2020 klager, zijn raadsman en de officier van justitie in openbare raadkamer gehoord.
De rechtbank heeft bij de mondelinge behandeling van het klaagschrift overwogen dat er nog veel onduidelijk is over het beslag en daarom is de raadsman in de gelegenheid gesteld om binnen zes weken na ontvangst van de beslaglijsten samen met klager uit te zoeken om welke goederen het gaat en (zo nodig met behulp van de officier van justitie) wat de status van het beslag is en indien mogelijk goederen op te halen bij de instantie waar de goederen zich bevinden. De raadsman zal voor het eind van de termijn kenbaar maken over welke goederen dan nog een beslissing wordt verwacht van de rechtbank, zo nodig voorzien met een nadere toelichting. De officier van justitie krijgt na ontvangst van het nadere standpunt van de raadsman een termijn van zes weken om schriftelijk te reageren.
Op 4 december 2020 heeft de raadsman een e-mail met bijlagen, waaronder een aanvulling/nadere toelichting op het klaagschrift, toegestuurd aan de rechtbank en de officier van justitie.
(...)
Vervolgens heeft de raadsman op 5 januari 2021 nog een e-mail met bijlage gestuurd.
Op 20 januari 2021 heeft de officier van justitie per e-mail haar standpunt kenbaar gemaakt.
De rechtbank heeft aangekondigd een beslissing te zullen nemen na het uitwisselen van standpunten, tenzij behoefte bestond aan een nadere mondelinge behandeling. Geen van de partijen heeft aangegeven een nadere mondelinge behandeling te wensen.”
2.3
Uit het door de rechtbank geschetste procesverloop volgt dat op de raadkamerzitting van 22 september 2020 de behandeling van het beklag door de rechtbank niet is afgerond omdat “nog veel onduidelijk [was] over het beslag”, en de officier van justitie en de raadsman van de klager na die zitting aanvullende (inhoudelijke) schriftelijke standpunten hebben ingediend. De rechtbank heeft vervolgens zonder nieuwe behandeling in raadkamer beschikking gewezen mede op basis van deze schriftelijke standpunten van partijen.
2.4
Voor de beoordeling van het eerste cassatiemiddel is het van belang dat de Hoge Raad kan kennisnemen van het schriftelijk standpunt van de officier van justitie van 20 januari 2021. Bij de stukken bevindt zich dat schriftelijk standpunt echter niet. Naar aanleiding van een door de raadsvrouw op grond van artikel 4.3.6.3 van het Procesreglement Hoge Raad der Nederlanden gedaan verzoek is bij de rechtbank nadere informatie ingewonnen. Op grond van die informatie moet worden aangenomen dat dit schriftelijk standpunt niet meer beschikbaar zal komen. Daardoor is niet duidelijk of en op welke manier de officier van justitie in dit standpunt heeft gereageerd op de nadere stellingen van de verdediging over het beslag op de goederen dat in het eerste cassatiemiddel aan de orde is gesteld. Als gevolg daarvan kan in cassatie niet worden beoordeeld of dit cassatiemiddel terecht is voorgesteld. Voor zover de cassatiemiddelen hierover klagen, zijn ze terecht voorgesteld. De beschikking van de rechtbank kan daarom niet in stand blijven.

3.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de beschikking van de rechtbank;
- wijst de zaak terug naar de rechtbank Amsterdam, opdat de zaak opnieuw wordt behandeld en afgedaan.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien en T. Kooijmans, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
11 oktober 2022.