Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het eerste en het tweede cassatiemiddel
3.Beslissing
11 oktober 2022.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 oktober 2022 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beschikking van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft een beklag over beslag op een groot aantal voorwerpen en een geldbedrag, bankrekeningen en auto’s, die onder de klager zijn gelegd in verband met een verdenking van heling. De klager was eerder in een strafzaak veroordeeld en de rechtbank had de bewaring van de inbeslaggenomen voorwerpen gelast ten behoeve van de rechthebbende. Tijdens de procedure bleek dat er geen inhoudelijke mondelinge behandeling had plaatsgevonden en dat het schriftelijk standpunt van de officier van justitie ontbrak in de stukken die naar de Hoge Raad waren gezonden. De rechtbank had de beschikking gegeven zonder nieuwe behandeling in raadkamer, mede op basis van aanvullende schriftelijke standpunten van partijen. De Hoge Raad oordeelde dat het ontbreken van het schriftelijk standpunt van de officier van justitie een belemmering vormde voor de beoordeling van de klachten over de ongegrondverklaring van het beklag. Hierdoor kon niet worden vastgesteld of de klachten in het eerste cassatiemiddel terecht waren voorgesteld. De Hoge Raad heeft de beschikking van de rechtbank vernietigd en de zaak terugverwezen naar de rechtbank Amsterdam voor een nieuwe behandeling en afdoening.