ECLI:NL:HR:2022:1472

Hoge Raad

Datum uitspraak
18 oktober 2022
Publicatiedatum
14 oktober 2022
Zaaknummer
20/03665
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over strafoplegging bij beschadiging van auto in verband met dubbele liquidatie

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 18 oktober 2022 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag. De verdachte was beschuldigd van het opzettelijk beschadigen van een auto door deze in brand te steken, wat gebeurde op 25 april 2017 in Rotterdam. De auto was eerder gebruikt bij een dubbele liquidatie. De advocaat-generaal had geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar alleen wat betreft de strafoplegging. Het hof had de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf maanden, maar de Hoge Raad oordeelde dat de motivering van de strafoplegging toereikend was. De Hoge Raad herhaalde dat de feitenrechter ruime vrijheid heeft bij het bepalen van de straf en dat de motivering van de strafoplegging niet onbegrijpelijk was. Echter, de Hoge Raad constateerde dat de redelijke termijn in de cassatiefase was overschreden, wat leidde tot een vermindering van de opgelegde gevangenisstraf tot vier maanden en drie weken. De overige onderdelen van het beroep werden verworpen.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer20/03665
Datum18 oktober 2022
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 9 november 2020, nummer 22-001012-19, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1989,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben R.J. Baumgardt, P. van Dongen en S. van den Akker, allen advocaat te Rotterdam, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging – met uitzondering van de opgelegde schadevergoedingsmaatregel – en tot terugwijzing naar het gerechtshof Den Haag, opdat de zaak in zoverre opnieuw wordt berecht en afgedaan.

2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt over de motivering van de strafoplegging.
2.2.1
Ten laste van de verdachte is onder 1 bewezenverklaard dat:
“hij op 25 april 2017 te Rotterdam opzettelijk en wederrechtelijk een auto (Opel Corsa met kenteken [kenteken 1] ), geheel of ten dele toebehorende aan [betrokkene 1] , heeft beschadigd door toen en daar opzettelijk en wederrechtelijk benzine, althans een (brandbare) vloeistof in voornoemde auto te gieten en vervolgens voornoemde benzine, althans (brandbare) vloeistof in de brand te steken.”
2.2.2
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsvoering:
“De raadsman bepleit een integrale vrijspraak omdat niet bewezen kan worden dat de - ontkennende - verdachte op wat voor wijze dan ook betrokken is geweest bij de autobrand.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
Uit het proces-verbaal van bevindingen d.d. 25 april 2017 blijkt dat [verbalisant 1] (hierna: [verbalisant 1] ) en [verbalisant 2] (hierna: [verbalisant 2] ) op 25 april 2017 een melding hebben ontvangen over een man die op de [a-straat ] in [plaats] bij een auto met het kenteken [kenteken 1] stond te rommelen. Hierop zijn verbalisanten daar heen gegaan. Zij kwamen omstreeks 16:14 uur aan op de plaats delict en troffen een personenauto aan met het kenteken [kenteken 1] .
Zij waren op de hoogte van de diefstal van die auto eerder die dag en zagen dat zich in de auto een fikse rookontwikkeling voordeed. [verbalisant 2] zag dat er niets meer in de auto brandde. Het kinderzitje op de achterbank was verbrand en hij rook een sterke benzinelucht. Verder zag hij dat de achterbank door een vloeistof was verkleurd.
Uit het proces-verbaal van bevindingen d.d. 25 april 2017 komt onder meer naar voren dat [verbalisant 1] zag dat er donkergrijze rook om de auto heen hing en dat het interieur van de auto smeulde. Hij rook een indringende benzinelucht.
Het hof stelt op grond van het vorenstaande en de hierna volgende getuigenverklaringen vast -dit staat ook niet ter discussie- dat in de auto brand was gesticht, dat deze dus opzettelijk is te weeg gebracht. Zoals reeds overwogen: deze specifieke autobrand levert geen brandstichting op (in de zin van artikel 157 Sr). Wel is zonder meer sprake van zaaksbeschadiging.
De vraag is of de verdachte daarbij betrokken is geweest. Het antwoord daarop zal volgen uit de bespreking hieronder van het strafdossier en het verhandelde ter terechtzitting.
Getuige [betrokkene 2] (hierna ook: [betrokkene 2] ) heeft verklaard dat hij zich op 25 april 2017 tussen 15:30 en 16:00 uur in zijn woning aan de [a-straat 1] te [plaats] bevond. Hij keek vanuit zijn woonkamer op twee hoog naar buiten en zag iemand voorbij lopen. Deze persoon kwam terug en stapte in een grijze Opel. [betrokkene 2] zag alleen zijn handen. Hij was aan het rommelen. Toen hij half uitstapte, hoorde [betrokkene 2] een doffe klap en zag hij een steekvlam in de auto. De vlam ging zachtjes uit. Hij zag dat de persoon de deur van de auto dichtgooide, de [a-straat ] overstak en de achterklep van een lichtblauw autootje opende. Vervolgens liep die persoon naar het voorportier aan de bestuurderskant. Op dat moment is [betrokkene 2] naar zijn vrouw in de keuken gelopen. Toen hij terugkwam, was het lichtblauwe autootje weg.
Getuige [betrokkene 3] heeft verklaard dat hij op het voetbalveldje aan de [a-straat ] aan het voetballen was. Hij zag vanaf dit veldje dat een man iets in de grijze Opel Corsa gooide waarna hij een flits zag en een harde knal hoorde. Hij zag dat de man het autoportier dichtgooide en richting de [b-straat] liep.
[betrokkene 3] verklaarde verder dat hij door een fietser werd aangesproken, die zei dat hij alles had gezien en dat de man die wegrende vervolgens in een auto met het kenteken [kenteken 2] was gestapt.
Uit het proces-verbaal van bevindingen d.d. 25 april 2017 blijkt dat [verbalisant 3] (hierna ook: [verbalisant 3] ) en [verbalisant 4] (hierna ook: [verbalisant 4] ) op 25 april 2017 na de autobrand post hebben gevat op de kruising van de [a-straat ] en de [c-straat] in [plaats] . Omstreeks 16:50 uur zag [verbalisant 3] een lichtblauwe Volkswagen Polo met kenteken [kenteken 2] uit de richting van de [d-straat] de [a-straat ] op rijden.
[verbalisant 3] hoorde over de districtsportofoon dat de chauffeur de auto op de parkeerplaats aan de [e-straat] had geparkeerd en in de richting van de [f-straat] was weggerend. [verbalisant 3] heeft de [f-straat] afgezet, omdat de chauffeur zich mogelijk bevond in één van de portieken aldaar.
[verbalisant 4] is samen met [verbalisant 1] het portiek aan de [f-straat] met nummers [001-002] ingegaan. Op de […] etage troffen zij de verdachte aan.
Verbalisant [verbalisant 3] heeft de verdachte aan een fouillering onderworpen. Hierbij trof hij in de jaszakken van de verdachte een autosleutel van een Volkswagen en het kentekenbewijs van het kenteken [kenteken 2] aan. [verbalisant 1] constateerde dat de gevonden autosleutel hoorde bij de lichtblauwe Volkswagen Polo die op het parkeerterrein aan de [e-straat] geparkeerd stond.
De verdachte heeft ter terechtzitting in eerste aanleg verklaard dat de lichtblauwe Volkswagen Polo zijn auto is en dat hij de enige is die die middag in die auto heeft gereden.
Bevindingen
Het hof stelt ten eerste vast dat de getuigen [betrokkene 2] en [betrokkene 3] , alsmede de fietser die het kenteken aan [betrokkene 3] heeft doorgegeven alle drie onmiskenbaar over hetzelfde incident, de autobrand, hebben verklaard. [betrokkene 2] en de fietser hebben gezien dat de man die de Opel Corsa in de brand stak daarna naar een auto liep. [betrokkene 2] zag de man naar het voorportier van een kleine lichtblauwe auto lopen, na het geopend hebben van de achterklep van die auto, en [betrokkene 3] heeft verklaard dat de fietser zag dat de man in een auto met het kenteken [kenteken 2] stapte en wegreed.
Hieruit volgt, en ook dat staat niet ter discussie, dat de man die de brand heeft gesticht daarna is vertrokken in deze lichtblauwe auto. De bestuurder van die auto is dus de dader.
[betrokkene 3] heeft echter (de woorden van de fietser herhalend) een kenteken doorgegeven dat hoort bij een grijze Suzuki Alto, die niet op de plaats delict is gezien. Snel recherchewerk heeft ook bevestigd dat die auto geen enkele relevantie heeft bij de autobrand. Ongeveer drie kwartier na het ontdekken van de brand werd een kleine lichtblauwe VW Polo (kenteken [kenteken 2] ) in de zeer nabije omgeving van de plaats delict waargenomen. Opvallend was dat het kenteken zo goed als geheel overeenkwam met hetgeen [betrokkene 3] had opgegeven. Het enige verschil was dat de letters S en Z waren verwisseld. Dat duidt op een kleine vergissing van de minderjarige getuige, welke natuurlijk te verklaren is door de hectiek en rumoer rondom de door velen waargenomen heftige autobrand.
Aangenomen mag daarom worden dat dit de auto is geweest waarin de dader van de autobrand is weggereden na het plegen ervan. Het is hoogst onwaarschijnlijk dat een andere kleine lichtblauwe auto met een kenteken dat -feitelijk bezien- overeenkomt met het eerder opgegeven kenteken in de directe omgeving van de autobrand is geweest; en dat ook was in de tijdspanne kort voor en vervolgens kort erna.
De verdachte was de eigenaar en bestuurder van deze auto op die momenten: hij heeft verklaard dat hij de enige was die deze auto die middag had bestuurd.
Dat leidt tot de slotsom dat de verdachte de pleger van de autobrand moet zijn geweest.
De juistheid van dat oordeel wordt versterkt door het gegeven dat het door de getuigen opgegeven signalement van de dader de verdachte in elk geval niet uitsluit.
Voorts neemt het hof in aanmerking het korte tijdsverloop tussen het aansteken van de benzine in de auto en de aanhouding van de verdachte. Blijkens de verklaring van getuige [betrokkene 2] is de auto ergens tussen 15:30 uur en 16:00 uur in de brand gestoken. De verbalisanten waren omstreeks 16:14 uur ter plaatse, waar getuige [betrokkene 3] hen het kenteken verstrekte dat de fietser had doorgegeven. Omstreeks 16:50 zag verbalisant [verbalisant 3] de auto van de verdachte voorbij rijden, met gelijkend kenteken. Niet veel later is de verdachte aangehouden.
Uit het dossier kan niet worden afgeleid dat naast de verdachte nog een ander betrokken is geweest bij de autobrand. Medeplegen kan daarom niet worden bewezenverklaard.
Op grond van de bewijsmiddelen in onderlinge samenhang bezien is het hof van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat het de verdachte is geweest die de auto heeft beschadigd door benzine in de auto te gieten en in brand te steken, zoals ten laste is gelegd onder feit 1 meer subsidiair.”
2.2.3
Het hof heeft de verdachte voor onder meer het beschadigen van een auto door deze in brand te steken veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf maanden en heeft aan hem een schadevergoedingsmaatregel opgelegd.
2.2.4
Het hof heeft de strafoplegging als volgt gemotiveerd:
“Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan beschadiging van een auto, door benzine in de auto te verspreiden en de benzine vervolgens in brand te steken. Deze auto is als vluchtauto gebruikt door de daders van een dubbele liquidatie. Ondanks dat niet is gebleken dat de verdachte hiervan wetenschap had, heeft de verdachte moeten weten dat hij zich met zijn handelen inliet met illegale praktijken. Het mag als algemeen bekend worden verondersteld dat het in de brand steken van een auto doorgaans dient ter vernietiging van (dader)sporen om zo de opsporing te hinderen.
Voorts neemt het hof in aanmerking dat de auto geparkeerd stond in een woonwijk, op enkele meters afstand van een speelveldje, waar kinderen aan het voetballen waren. De verdachte heeft de auto op klaarlichte dag in het zicht van ieder in brand gezet. Dat heeft grote indruk op hen gemaakt.
Aldus handelende heeft de verdachte voorts de eigenaar van de auto financiële schade berokkend en overlast bezorgd.
Daarnaast brengen autobranden in de regel bij burgers gevoelens van onveiligheid teweeg.
Het hof neemt voorts in aanmerking dat het feit reeds drie en een half jaar geleden is gepleegd en dat de verdachte zich sindsdien niet meer heeft ingelaten met soortgelijke feiten.
Het hof is − alles afwegende van oordeel dat − een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.”
2.3.1
Voor zover in het cassatiemiddel een beroep wordt gedaan op rechtspraak van de Hoge Raad over feiten van algemene bekendheid als bedoeld in artikel 339 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering, miskent het dat die rechtspraak betrekking heeft op het bewijsrecht en niet zonder meer van toepassing is op de motivering van een opgelegde straf.
2.3.2
In het Nederlandse strafrecht geldt dat de rechter die de zaak behandelt en op basis daarvan over de feiten oordeelt (hierna: de feitenrechter), beschikt over een ruime straftoemetingsvrijheid. Dat wil zeggen dat de feitenrechter binnen de grenzen die de wet stelt, vrij is in de keuze van de op te leggen straf – waaronder ook is te verstaan de strafsoort – en in de keuze en de weging van de factoren die hij daarvoor in de concrete zaak van belang acht. De beslissing over de straftoemeting wordt in sterke mate bepaald door de omstandigheden van het geval en de persoon van de verdachte. Mede gelet op de veelheid aan factoren die van belang (kunnen) zijn bij de keuze van de strafsoort en het bepalen van de hoogte van de straf kan de feitenrechter daarbij slechts tot op zekere hoogte inzicht verschaffen in en uitleg geven over de afwegingen die ten grondslag liggen aan zijn straftoemetingsbeslissing.
Aan de rechtspraak van de Hoge Raad ligt ten grondslag dat de verantwoordelijkheid voor de inhoud en de motivering van de straftoemeting in het concrete geval in belangrijke mate bij de feitenrechter ligt. De Hoge Raad stelt zich daarom als cassatierechter terughoudend op bij de beantwoording van de vraag of de motivering van de beslissing over de straftoemeting toereikend is. (Vgl. HR 5 juli 2022, ECLI:NL:HR:2022:975.)
2.4
Het hof heeft de strafoplegging toereikend gemotiveerd. Dat het hof in zijn strafmotivering heeft betrokken dat “het als algemeen bekend [mag] worden verondersteld dat het in de brand steken van een auto doorgaans dient ter vernietiging van (dader)sporen om zo de opsporing te hinderen”, is niet onbegrijpelijk.
2.5
Het cassatiemiddel faalt.

3.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel

3.1
Het cassatiemiddel klaagt dat in de cassatiefase de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is overschreden omdat de stukken te laat door het hof zijn ingezonden.
3.2
Het cassatiemiddel is gegrond. Dit moet leiden tot vermindering van de opgelegde gevangenisstraf van vijf maanden.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
- vermindert deze in die zin dat deze vier maanden en drie weken beloopt;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en A.E.M. Röttgering, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
18 oktober 2022.