ECLI:NL:HR:2022:1525
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie tegen uitspraak Gerechtshof Amsterdam inzake Wet waardering onroerende zaken
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 21 oktober 2022 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van belanghebbende, [X] te [Z], tegen de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 20 januari 2022, nr. BKDH-21/00954. De zaak betreft een verzoek om een beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken, waarbij belanghebbende in hoger beroep ging tegen een eerdere uitspraak van de Rechtbank Amsterdam (nr. AMS 18/6093).
Belanghebbende, vertegenwoordigd door A. Bakker, heeft een aantal klachten ingediend tegen de uitspraak van het Hof. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, vertegenwoordigd door J.G. Bakker, heeft een verweerschrift ingediend. De Hoge Raad heeft de klachten beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak van het Hof.
De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling aangegeven dat het niet nodig is om te motiveren waarom de klachten niet tot vernietiging leiden, aangezien de vragen die aan de orde zijn niet van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht, zoals bedoeld in artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie.
De Hoge Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten en heeft het beroep in cassatie ongegrond verklaard. Dit arrest is gewezen door vice-president R.J. Koopman als voorzitter, en de raadsheren J. Wortel en M.T. Boerlage, in tegenwoordigheid van waarnemend griffier F. Treuren, en is openbaar uitgesproken op 21 oktober 2022.