Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het cassatiemiddel
3.Beslissing
8 februari 2022.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 8 februari 2022 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag. De zaak betreft de geldigheid van de betekening van een dagvaarding in hoger beroep aan een verdachte die op dat moment gedetineerd was. De verdachte, geboren in 1983, had beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het hof, dat had geoordeeld dat de dagvaarding rechtsgeldig was betekend. De advocaat-generaal, E.J. Hofstee, concludeerde echter tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot nietigverklaring van de dagvaarding in hoger beroep. De Hoge Raad oordeelde dat de dagvaarding in persoon aan de verdachte had moeten worden uitgereikt, aangezien hij op het moment van de betekening in Nederland gedetineerd was. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het hof en verklaarde de betekening van de dagvaarding in hoger beroep nietig. Dit arrest benadrukt het belang van de juiste procedurele waarborgen bij de betekening van dagvaardingen, vooral in gevallen waarin de verdachte zich in detentie bevindt.