Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het eerste, het tweede en het derde cassatiemiddel
3.Beoordeling van het vierde cassatiemiddel
4.Beslissing
22 februari 2022.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 22 februari 2022 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 20 juli 2020. De verdachte, geboren in 1992, was in hoger beroep veroordeeld voor doodslag en medeplegen van wederrechtelijke vrijheidsberoving. De Hoge Raad ontving cassatiemiddelen van de verdachte, ingediend door zijn advocaat Th.J. Kelder. De benadeelde partij, vertegenwoordigd door advocaat R.A. Korver, diende een verweerschrift in. De advocaat-generaal A.E. Harteveld concludeerde tot vernietiging van het bestreden arrest, maar alleen wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, en tot verwerping van het cassatieberoep voor het overige.
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak. De Hoge Raad was van mening dat het niet nodig was om te motiveren waarom deze klachten niet tot vernietiging leidden, aangezien de vragen die aan de orde waren niet van belang waren voor de eenheid of ontwikkeling van het recht. Echter, bij de beoordeling van het vierde cassatiemiddel, dat betrekking had op de redelijke termijn van de procedure, oordeelde de Hoge Raad dat deze termijn was overschreden. Dit leidde tot een vermindering van de opgelegde gevangenisstraf van dertien jaren en zes maanden naar dertien jaren en vier maanden.
De Hoge Raad heeft uiteindelijk de uitspraak van het hof vernietigd, maar alleen wat betreft de duur van de gevangenisstraf, en het beroep voor het overige verworpen. Dit arrest is gewezen door de vice-president en twee raadsheren, en uitgesproken ter openbare terechtzitting.