Uitspraak
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer22/01462
Datum2 december 2022
ARREST
op het door H.M. van Vliet te Hilversum ingediende beroep in cassatie tegen de uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland van 1 maart 2022, nr. UTR 21/548-V.
1.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie
Het beroep in cassatie is volgens het beroepschrift ingesteld namens [X] B.V. te [Z].
De griffier van de Hoge Raad heeft de indiener van het beroepschrift bij aangetekende brief van 29 juni 2022 gewezen op de verschuldigdheid van griffierecht en voor de betaling daarvan een termijn van vier weken gesteld. Deze brief is wegens onbestelbaarheid teruggezonden aan de Hoge Raad, waarna het stuk bij gewone brief is verzonden naar het adres van de indiener van het beroepschrift. Het griffierecht is niet voldaan.
De griffier van de Hoge Raad heeft de indiener van het beroepschrift bij aangetekende brief van 6 september 2022 in de gelegenheid gesteld mee te delen waarom het griffierecht niet is betaald. Deze brief is wegens onbestelbaarheid teruggezonden aan de Hoge Raad, waarna het stuk bij gewone brief is verzonden naar het adres van de indiener van het beroepschrift. Belanghebbende heeft van deze gelegenheid geen gebruikgemaakt.
Het beroep in cassatie moet daarom op grond van artikel 8:41, lid 6, Awb nietontvankelijk worden verklaard.
2.Proceskosten
De Hoge Raad ziet geen aanleiding tot een veroordeling in de proceskosten.
3.Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president R.J. Koopman als voorzitter, en de raadsheren J. Wortel en M.T. Boerlage, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 2 december 2022.