ECLI:NL:HR:2022:1827

Hoge Raad

Datum uitspraak
6 december 2022
Publicatiedatum
6 december 2022
Zaaknummer
21/03991
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de uitspraak van het gerechtshof Amsterdam inzake mishandeling en afwijzing aanhoudingsverzoek

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 6 december 2022 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam. De zaak betreft een verzoek tot aanhouding van de behandeling van een strafzaak wegens de mentale gesteldheid van de verdachte, die niet in staat was om ter terechtzitting te verschijnen. Het hof had het verzoek tot aanhouding voorafgaand aan de zitting afgewezen op basis van een belangenafweging. De verdachte had echter niet expliciet ingestemd met afdoening van de zaak buiten zijn aanwezigheid. De Hoge Raad oordeelt dat het hof niet op het aanhoudingsverzoek heeft beslist tijdens de zitting, wat in strijd is met de procedurele vereisten. De Hoge Raad herhaalt relevante overwegingen uit eerdere jurisprudentie en concludeert dat de beslissing van het hof niet voldoet aan de eisen van een uitdrukkelijke en gemotiveerde beslissing. Hierdoor vernietigt de Hoge Raad de uitspraak van het hof en wijst de zaak terug naar het gerechtshof Amsterdam voor een nieuwe behandeling.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer21/03991
Datum6 december 2022
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 10 september 2021, nummer 23-001746-20, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1969,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft N. van Schaik, advocaat te Utrecht, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Amsterdam teneinde opnieuw te worden berecht en afgedaan.

2.Beoordeling van het cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt over de afwijzing door het hof van het verzoek tot aanhouding van de behandeling van de zaak. Daartoe wordt onder meer aangevoerd dat het hof heeft verzuimd op de terechtzitting op het aanhoudingsverzoek te beslissen.
2.2
Bij de stukken bevinden zich:
(i) een e-mailbericht van 6 september 2021 (om 3.17 uur) van de verdachte gericht aan de strafgriffie van het hof, onder meer inhoudende:
“In mijn onderstaand mailbericht schreef ik, dat ik contact opneem met het Hof indien ik mij mentaal weer goed voel. Deze opmerking heeft een reden. Met mijn mentale ziektebeeld, welke chronisch en terugkerend is, is er niet duidelijk een hersteltermijn in te schatten. Het is namelijk vervelend voor het Hof, maar ook voor mij, om elke keer de geplande zitting te laten verdagen. Echter begin augustus heb ik weer een dagvaarding voor de zitting van 10 september om 9.45 uur ontvangen. Ik heb het nog even afgewacht, echter mijn mentale gesteldheid is niet verbeterd.
Ik heb rust nodig, wil mijn normale slaapritme weer vinden en zo min mogelijk stressprikkels. Het ontvangen van een dagvaarding doet mij geen goed, nog buiten het feit dat de onderhavige zaak mij frustreert. Ik wil graag rust, zodat ik kan werken aan mijn herstel. Ik vind het ook vervelend om weer te verzoeken om de zitting te verdagen, maar ik kan niet anders met mijn huidige vertroebelde geest. Zoals ik al schreef in mijn onderstaand mailbericht, was er toch al geen oordeel binnen een redelijke termijn mogelijk, door o.a. het te laat doorsturen van mijn hoger beroep door de rechtbank Noord-Holland.
Ik hoop dat ik de ruimte krijg om zelf aan te kunnen geven, dat de zitting weer gepland kan worden als het beter met mij gaat.”
(ii) een e-mailbericht van 6 september 2021 (om 9.56 uur) van een medewerker van de strafgriffie van het hof gericht aan de verdachte, voor zover hier van belang inhoudende:
“In opdracht van de voorzitter deel ik u het volgende mede.
De zaak zal niet aangehouden worden.”
(iii) een e-mailbericht van 6 september 2021 (om 14.22 uur) van de verdachte gericht aan de strafgriffie van het hof, onder meer inhoudende:
“Enerzijds heb ik begrip voor het besluit van de voorzitter, anderzijds schuurt dit met het feit dat ik niet aanwezig kan zijn bij de inhoudelijke behandeling van het door mij ingestelde hoger beroep. Het is van mij geen dwarsheid en/of dat ik bepaal hoe de procedure verloopt, al is het uitgangspunt wel dat ik in de behandeling hiervan een stem behoor te hebben, het is immers het door mij ingestelde hoger beroep, echter ik ben mentaal te instabiel om dit soort stressmomenten te (moeten) ondergaan. Ik doe dit mijzelf niet aan, is niet goed voor mijzelf maar ook niet voor anderen, derhalve geef ik dit ook aan.
Voorts heb ik alle vertrouwen in een rechtvaardig oordeel van de voorzitter, op gronden van hetgeen ik heb beschreven in mijn oorspronkelijke hoger beroepschrift d.d. 17 februari 2018, de verduidelijking hiervan in het eerste aanvullende hoger beroepschrift d.d. 14 november 2020 en tweede aanvullende hoger beroepschrift d.d. 7 maart 2021, alsook hetgeen beschreven in mijn mailberichten van 2 april, 16 en 18 juni 2021.
(...)
Nogmaals mijn excuses, maar het gaat niet.....”
(iv) een e-mailbericht van 8 september 2021 van de verdachte gericht aan de strafgriffie van het hof, voor zover hier van belang inhoudende:
“Voort wil ik u vragen om nogmaals mijn excuses voor mijn afwezigheid aan de voorzitter over te brengen, en dat dit niets met desinteresse en/of disrespect/dwarsheid te maken heeft! Ik heb het gewoon erg moeilijk....”
2.3
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 10 september 2021 houdt in dat de verdachte daar niet is verschenen. Het houdt verder onder meer het volgende in:
“De raadsheer maakt melding van ontvangst van de volgende bij het hof ingekomen stukken, die in het dossier worden gevoegd:
- een afschrift van e-mailverkeer in de periode van 6 tot en met 8 september 2021 tussen de verdachte en het hof, inhoudende onder meer het verzoek van de verdachte tot aanhouding van de behandeling van de strafzaak, de afwijzende beslissing daarop van het hof en de berusting hierin van de verdachte;
(...)
De raadsheer deelt mede dat het hof de verdachte reeds op voorhand bij e-mailbericht van 6 september 2021 kenbaar heeft gemaakt niet te zullen bewilligen in het verzoek tot aanhouding van de behandeling van de strafzaak, daar het belang dat de verdachte heeft bij aanhouding van de behandeling van de strafzaak opdat hij gebruik kan maken van zijn recht ter terechtzitting aanwezig te zijn bij de behandeling van de strafzaak niet opweegt tegen het belang van de verdachte en de samenleving bij een spoedige berechting en het belang van een goede organisatie van de rechtspleging. Voorts deelt de raadsheer mede dat de behandeling van de strafzaak ter terechtzitting van 18 juni 2021 reeds op verzoek van de verdachte is aangehouden. De verdachte heeft hierop gereageerd door in te stemmen met afdoening van de strafzaak buiten zijn aanwezigheid.
(...)
De raadsheer verklaart het onderzoek ter terechtzitting gesloten en deelt mede terstond mondeling arrest te zullen wijzen.”
2.4.1
Een verzoek tot aanhouding van het onderzoek ter terechtzitting kan ter terechtzitting worden gedaan door de verdachte of diens op de voet van artikel 279 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) gemachtigde raadsman. Overeenkomstig artikel 329 en 330 Sv wordt beslist op het verzoek nadat het openbaar ministerie daarover is gehoord.
2.4.2
Als het verzoek om aanhouding al voorafgaande aan de terechtzitting wordt gedaan, kan om praktische redenen door (de voorzitter van) het gerecht eveneens voorafgaande aan de terechtzitting aan degene die om aanhouding verzoekt, worden kenbaar gemaakt hoe het voorlopige oordeel van het gerecht omtrent het verzoek luidt. De uiteindelijke beslissing moet evenwel steeds ter terechtzitting worden genomen en in het proces-verbaal van die terechtzitting worden vastgelegd. (Vgl. HR 16 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1934.)
2.5
Uit de hiervoor onder 2.2 weergegeven inhoud van de e-mailberichten van 6 september 2021 (om 14.22 uur) en 8 september 2021 van de verdachte kan niet worden afgeleid dat de verdachte alsnog heeft ingestemd met afdoening van de strafzaak buiten zijn aanwezigheid, zodat ter terechtzitting een uitdrukkelijke en gemotiveerde beslissing op het door de verdachte gedane verzoek tot aanhouding genomen had moeten worden. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 10 september 2021 en ook de uitspraak van het hof houden echter niet zo’n beslissing in. De enkele overweging dat “het hof de verdachte reeds op voorhand bij e-mailbericht van 6 september 2021 kenbaar heeft gemaakt niet te zullen bewilligen in het verzoek tot aanhouding van de behandeling van de strafzaak”, kan niet gelden als zo’n beslissing, nu dat bericht het op voorhand kenbaar gemaakte voorlopige oordeel van het hof betreft en niet een (op de terechtzitting te nemen) uiteindelijke beslissing op het verzoek.
2.6
Voor zover het cassatiemiddel hierover klaagt, slaagt het. Dat brengt mee dat bespreking van het restant van het cassatiemiddel niet nodig is.

3.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof;
- wijst de zaak terug naar het gerechtshof Amsterdam, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren C. Caminada en T. Kooijmans, in bijzijn van de waarnemend griffier B.C. Broekhuizen-Meuter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
6 december 2022.