ECLI:NL:HR:2022:184
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie tegen uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant inzake boetebeschikking
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 februari 2022 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door belanghebbende, vertegenwoordigd door J. van Gemert, tegen de Staatssecretaris van Financiën. De zaak betreft een beroep in cassatie tegen een uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant van 4 juni 2021, waarin het verzet van belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van 18 november 2020 over een boetebeschikking werd behandeld. De Hoge Raad heeft de klachten van belanghebbende beoordeeld, maar kwam tot de conclusie dat deze niet konden leiden tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank. De Hoge Raad oordeelde dat het niet nodig was om de redenen voor dit oordeel verder te motiveren, aangezien de klachten niet relevant waren voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals bedoeld in artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie. De Hoge Raad heeft ook geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. Uiteindelijk verklaarde de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond.