ECLI:NL:HR:2022:1851

Hoge Raad

Datum uitspraak
13 december 2022
Publicatiedatum
9 december 2022
Zaaknummer
20/04363
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verantwoordelijkheid van hondeneigenaar voor letsel door gevaarlijke hond in privéwoning

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 13 december 2022 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag. De verdachte, geboren in 1970, werd beschuldigd van onvoldoende zorg dragen voor zijn gevaarlijke hond, een kruising tussen een Pitbull en een Stafford, die op 24 december 2016 een bezoekster in zijn woning meerdere malen heeft gebeten, met ernstige verwondingen tot gevolg. De verdachte had zijn hond niet gemuilkorfd, ondanks dat hij wist dat de hond eerder een andere persoon had aangevallen. Het hof oordeelde dat de verdachte onvoldoende controle had over de hond en dat artikel 425, lid 2 van het Wetboek van Strafrecht niet alleen van toepassing is op dieren op publiek toegankelijke plekken, maar ook in privéwoningen. De Hoge Raad bevestigde het oordeel van het hof en verwierp het cassatiemiddel van de verdachte, waarbij werd gesteld dat hij niet had hoeven muilkorven omdat hij zich op een niet voor publiek toegankelijke plek bevond. De Hoge Raad oordeelde dat de omstandigheden waaronder de hond de aangeefster aanviel, de verantwoordelijkheid van de verdachte als eigenaar van de hond onderstreepten. De Hoge Raad concludeerde dat de verdachte zijn hond onvoldoende onder controle had en dat het hof niet onbegrijpelijk had geoordeeld. Het beroep werd verworpen.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer20/04363
Datum13 december 2022
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 10 december 2020, nummer 22-000377-20, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1970,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft M.T. de Vaal, advocaat te ‘s–Gravenhage, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal D.J.M.W. Paridaens heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2.Beoordeling van het cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt over de bewezenverklaring. Daartoe wordt onder meer aangevoerd dat de verdachte zijn hond niet had hoeven te muilkorven omdat hij thuis was en zich op een niet voor publiek toegankelijke plek bevond.
2.2.1
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“hij op 24 december 2016 te [plaats], geen voldoende zorg heeft gedragen voor het onschadelijk houden van een onder zijn hoede staand gevaarlijk dier, te weten een hond (zijnde een kruising tussen Pitbull en een Stafford), immers heeft hij, verdachte, voornoemd dier zonder muilkorf los laten lopen en onvoldoende aangeroepen en weggetrokken, waardoor onvoldoende controle over die hond mogelijk was, ten gevolge waarvan die hond een persoon, te weten, [aangeefster], in haar armen en haar rechterbeen heeft gebeten, terwijl verdachte wist dat voornoemde hond eerder een andere persoon had aangevallen en gebeten.”
2.2.2
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
“1. Een proces-verbaal van aangifte d.d. 17 februari 2017 van de Politie Eenheid Rotterdam met nr. PL1700-2017053460-1, met fotobijlagen. Dit proces-verbaal houdt onder meer in (pagina’s 8 tot en met 16):
als de op 13 februari 2017 afgelegde verklaring van [aangeefster]:
Op 24 december 2016 ben ik aangevallen door een hond in de woning van [verdachte] aan de [a-straat 1] te [plaats]. Omdat de eigenaar de hond niet onder controle had, heb ik zwaar lichamelijk letsel aan mijn armen en been opgelopen.
2. Een proces-verbaal van verhoor d.d. 28 augustus 2017 van de Politie Eenheid Rotterdam met nr. PL1700-2017053460-3. Dit proces-verbaal houdt onder meer in (pagina’s 17 tot en met 19):
als de op 28 augustus 2017 afgelegde verklaring van [aangeefster]:
Ik heb eerder aangifte gedaan.
Ik zag op 24 december 2016 in de woning van [verdachte] een hond op mij afrennen. Ik zag dat de hond met kracht opsprong en ik voelde dat de hond mij in mijn rechterarm beet en meesleurde de woning in. Ik viel en probeerde mijn rechterarm uit de bek van de hond te wurmen. De kracht van de hond was zo groot dat hij mij meesleurde verder de woonkamer in. Omdat ik probeerde mijn rechterarm uit zijn bek te krijgen, liet hij mijn rechterarm los en beet hij gelijk in mijn linkerarm. Ik voelde enorme pijn in mijn armen.
Door deze aanvallende hond was mijn rechterarm op drie plaatsen gebroken. Ook moet ik nog hersteloperaties ondergaan om zoveel mogelijk functies terug te brengen in mijn rechterarm. Verder heb ik verwondingen aan mijn rechterbeen en mijn linkerarm. Hier zijn ook cosmetische operaties voor nodig.
3. De verklaring van de verdachte afgelegd op de terechtzitting in eerste aanleg van 20 december 2019, inhoudende:
Het klopt dat mijn hond [naam] in het verleden een bezoeker in mijn woning heeft gebeten. Mijn hond [naam] heeft in het verleden ook andere honden gebeten. Ik heb de hond daar geen van de keren opdracht toe gegeven.
4. Een proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 6 maart 2018 van de Politie Eenheid Rotterdam met nr. PL1700-2017053460-21. Dit proces-verbaal houdt onder meer in (pagina’s 37 tot en met 41):
als de op 6 maart 2018 afgelegde verklaring van de verdachte:
V: Wat is er precies gebeurd op zaterdag 24 december 2016 rond 21:00 uur?
A: Op een geven moment stond [aangeefster] midden in mijn woonkamer. Ik zag dat [aangeefster] druk pratend de gang inliep. Ik zei dat ze gewoon weg moest wezen. Ik zag dat de hond reageerde op het armgezwaai van [aangeefster]. De hond kwam gewoon snuffelen. Ik zag dat [aangeefster] herhaaldelijk de kop van de hond wegdrukte.
Daarna beet de hond [aangeefster] ineens in de linkerarm, wat ik niet verwacht had. Op dat moment waren we in het halletje bij de voordeur. Mijn hond [naam] bevond zich ook in het voorhalletje. Ik en [aangeefster] liepen de woonkamer in. Alleen zijn kop was ter hoogte van de deur in de woonkamer en zijn bek had nog steeds de arm van [aangeefster] beet. Ik probeerde met de tussendeur de hond van [aangeefster] te scheiden en dat lukte aanvankelijk. Hierna viel de hond mij aan in mijn linkerbeen. Ik riep dat de hond mij los moest laten.
Direct daarop viel hij [aangeefster] weer aan in haar rechterarm of in een been. In het voorhalletje waren we al op de grond terecht gekomen. We kropen vanuit de voorhal de woonkamer in. Ik zag dat mijn hond met zijn kop begon te schudden. Ik probeerde dit te voorkomen door hem bij de kop beet te pakken. Tijdens dit gevecht heb ik steeds mijn hond aangeroepen dat hij los moest laten. Ik zag dat de hond mij niet meer gehoorzaamde. Ik stompte de hond op zijn neus en ik heb in zijn ogen geprikt om de hond los te krijgen. Ik zag en voelde dat de hond met ons begon te slepen. De hond trok [aangeefster] de woonkamer door. Intussen tijd kwam mijn buurvrouw [betrokkene 1], die wist niet wat ze moest doen. Ik riep om een mes. Maar [betrokkene 1] was in paniek. Vervolgens kwam een vriendin van [aangeefster] binnen, genaamd [betrokkene 2]. Ik riep naar haar dat ik een mes nodig had. Ik kreeg van haar een mes, maar dat mes zwabberde en daarmee kon ik niets. Ik heb de hond wel gestoken, maar dit had geen resultaat. Ik kreeg adem tekort en ben vervolgens naar buiten gekropen.”
2.2.3
Het hof heeft verder onder meer het volgende overwogen:
“Het hof stelt vast dat uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting in eerste aanleg en hoger beroep is gebleken dat de door verdachte gehouden hond [naam], aangeefster meerdere malen heeft gebeten in haar armen en haar rechterbeen en dat aangeefster daardoor zeer ernstige letsels heeft opgelopen.
Verdachte was op 24 december 2016 reeds enige tijd eigenaar van zijn hond [naam], een kruising tussen een Pitbull en een Stafford. Hij liet de hond buiten steeds gemuilkorfd rondlopen, omdat deze andere honden beet en verdachte de hond daar niet vanaf kon houden middels commando’s. Verdachte was aanwezig bij een eerder bijtincident in zijn woning, waarbij een bezoeker was gebeten die in een ruzie was verwikkeld.
Aangeefster was zelf de woning van verdachte binnen gegaan en op enig moment is een discussie ontstaan tussen verdachte en aangeefster. Aangeefster maakte daarbij drukke bewegingen, aldus verdachte. Hij heeft op dat moment geen extra voorzorgsmaatregelen getroffen om zijn hond onder controle te nemen en te houden, zoals het vastpakken van de hond of het naar een andere ruimte brengen van de hond. Hij heeft enkel aan aangeefster gevraagd of zij weg wilde gaan. Niet is gebleken dat hij aangeefster heeft gewaarschuwd voor mogelijk gevaarlijk gedrag van de hond. Op enig moment is de hond aangeefster gaan bijten.
Nadat de hond was begonnen met aangeefster te bijten, luisterde deze niet naar commando’s van verdachte en evenmin lukte het verdachte om de hond van aangeefster af te krijgen. Op enig moment is hij zelf naar buiten gegaan omdat hij geen lucht meer kreeg. Aangeefster werd toen nog steeds gebeten door de hond.
(...)
Met betrekking tot het oordeel dat verdachte onvoldoende zorg heeft gedragen voor het onschadelijk houden van een onder zijn hoede staand gevaarlijk dier, als bedoeld in artikel 425 WvSr, overweegt het hof als volgt.
Als eigenaar van een hond draagt verdachte verantwoordelijkheid om er voor te zorgen dat zijn hond geen schade kan toebrengen aan anderen. Verdachte wist dat zijn hond gevaarlijk was, nu de hond reeds eerder in zijn woning een bezoeker had gebeten en regelmatig bijtgedrag vertoonde naar andere honden. Gelet daarop lag het op de weg van verdachte om er alles aan te doen om er voor te zorgen dat hij zijn hond te allen tijde tijdig onder controle zou hebben en houden. Daarbij was verdachte zich ervan bewust dat zijn hond niet altijd naar zijn commando’s luisterde en dus niet onder controle was, zodat extra voorzichtigheid geboden was. Zeker nu deze bezoekster volgens verdachte druk gedrag vertoonde en de hond op dat moment geen muilkorf droeg.
Nu verdachte zijn hond in dit geval onvoldoende heeft aangeroepen en weggetrokken en daardoor onvoldoende controle over de hond had, ten gevolge waarvoor aangeefster is gebeten, acht het hof het subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.”
2.3
Artikel 425 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) is geplaatst in Titel I van Boek 3 (“Overtredingen betreffende de algemene veiligheid van personen en goederen”) en luidt:
“Met hechtenis van ten hoogste zes maanden of geldboete van de derde categorie wordt gestraft:
(...)
2°. hij die geen voldoende zorg draagt voor het onschadelijk houden van een onder zijn hoede staand gevaarlijk dier.”
2.4
Anders dan in het cassatiemiddel wordt gesteld is artikel 425, aanhef en onder 2, Sr niet alleen van toepassing op dieren die zich bevinden op een “voor publiek toegankelijke plek”. Het oordeel van het hof dat de verdachte op het moment dat de aangeefster in zijn woning was onder de door het hof vastgestelde omstandigheden onvoldoende controle had over de (niet-gemuilkorfde) hond, is ook niet onbegrijpelijk. Het cassatiemiddel faalt.

3.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren A.E.M. Röttgering en T. Kooijmans, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
13 december 2022.