Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het cassatiemiddel
3.Beslissing
13 december 2022.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 13 december 2022 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte, geboren in 1991, had beroep ingesteld tegen een eerdere veroordeling voor rijden onder invloed en rijden zonder rijbewijs. De advocaat van de verdachte, D. Greven, stelde een cassatiemiddel voor, waarin werd geklaagd over het verlenen van verstek tegen de niet-verschenen verdachte. Het cassatiemiddel richtte zich specifiek op het feit dat er geen afschrift van de appeldagvaarding was verzonden naar het in de appelakte vermelde adres van de verdachte. De Hoge Raad oordeelde dat de vermelding van het adres in de akte van hoger beroep niet anders kon worden begrepen dan als een opgave van een adres waar mededelingen over de strafzaak konden worden toegezonden.
De Hoge Raad constateerde dat uit de stukken niet bleek dat een afschrift van de dagvaarding voor de terechtzitting in hoger beroep naar dit adres was verzonden. Dit leidde tot de conclusie dat het hof had moeten onderzoeken of er reden was om het onderzoek op de terechtzitting te schorsen, zodat de verdachte alsnog aanwezig kon zijn. Aangezien dit niet was gebeurd, oordeelde de Hoge Raad dat het cassatiemiddel slaagde.
De uitspraak van het hof werd vernietigd en de zaak werd terugverwezen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor een nieuwe behandeling. Dit arrest benadrukt het belang van het aanwezigheidsrecht van de verdachte en de noodzaak van correcte kennisgeving in het strafproces.