ECLI:NL:HR:2022:271

Hoge Raad

Datum uitspraak
18 februari 2022
Publicatiedatum
17 februari 2022
Zaaknummer
21/00584
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging beschikking over beloning curator in curatelezaak met verwijzing naar gerechtshof

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 18 februari 2022 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de beloning van een curator. De curator, die tevens de moeder is van een invalide dochter, verzocht om vaststelling van haar beloning over de periode van 2006 tot en met 2019, met name voor de jaren 2015 tot en met 2019. De kantonrechter had eerder de beloning vastgesteld volgens de Regeling beloning curatoren, bewindvoerders en mentoren, maar de curator was van mening dat haar uitzonderlijke omstandigheden niet voldoende waren meegewogen. In hoger beroep heeft het hof de beloning voor de jaren 2015 tot en met 2019 vastgesteld, maar de curator was het niet eens met deze beslissing en heeft cassatie ingesteld.

De Hoge Raad oordeelde dat het hof ten onrechte de beloning had vastgesteld op de standaardbedragen voor niet-professionele curatoren, zonder voldoende rekening te houden met de uitzonderlijke omstandigheden die de curator had aangevoerd. De Hoge Raad vernietigde de beschikking van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden en verwees de zaak naar het gerechtshof 's-Hertogenbosch voor verdere behandeling. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige afweging van de omstandigheden van de curator in relatie tot de vaststelling van de beloning, vooral wanneer het gaat om zorg voor een invalide kind.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer21/00584
Datum18 februari 2022
BESCHIKKING
In de zaak van
[de curator] ,
wonende te [woonplaats] ,
VERZOEKSTER tot cassatie,
hierna: de curator,
advocaat: H.J.W. Alt,
tegen
[de dochter] ,
wonende te [woonplaats] ,
VERWEERSTER in cassatie,
hierna: [de dochter] ,
niet verschenen.
1. Procesverloop
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar:
de beschikking in de zaak 7867084 van de kantonrechter te Zutphen van 29 oktober 2019;
de beschikking in de zaak 200.274.196 van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 12 november 2020.
De curator heeft tegen de beschikking van het hof beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
[de dochter] heeft geen verweerschrift ingediend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal G.R.B. van Peursem strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De advocaat van de curator heeft schriftelijk op die conclusie gereageerd.

2.Uitgangspunten en feiten

2.1
In deze procedure verzoekt de curator om vaststelling van een beloning over de periode van 2006 tot en met 2019, waarvan in cassatie nog aan de orde zijn de jaren 2015-2019. De curator is de moeder van een in 1986 geboren dochter. De dochter is op jonge leeftijd door een ongeval invalide geraakt en behoeft sindsdien maximale fysieke en psychische zorg. In 2006 is zij onder curatele gesteld. Zij woont bij de curator in huis. De financiering van de zorg vergt onder meer veel administratief werk en overleg met instanties.
2.2
De kantonrechter heeft de jaarlijkse beloning van de curator vastgesteld overeenkomstig art. 1 lid 2 onder a van de Regeling beloning curatoren, bewindvoerders en mentoren (hierna: de Regeling). [1] Daarbij heeft de kantonrechter bepaald dat de curator deze beloning wat betreft het verleden uitsluitend in rekening mag brengen voor de jaren waarvan de rekening en verantwoording nog niet is vastgesteld (2017 en 2018).
2.3
In hoger beroep heeft de curator verzocht, voor zover in cassatie van belang, haar vanaf 1 januari 2015 een beloning toe te kennen overeenkomstig art. 2 lid 2 onder a in verbinding met art. 2 lid 5 onder c van de Regeling.
2.4
Het hof heeft de jaarbeloning voor de curator voor de jaren 2015 tot en met 2019 vastgesteld op € 1.080,-- voor 2015, € 1.078,70 voor 2016-2018 en € 1.106,-- voor 2019, en het meer of anders verzochte afgewezen. [2] Het hof heeft daartoe onder meer overwogen:
“5.1 Op grond van artikel 1:386 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) heeft de curator aanspraak op een beloning overeenkomstig de regels die daaromtrent bij regeling van Onze Minister van Veiligheid en Justitie zijn vastgesteld.
5.2
De enkele omstandigheid dat er al rekening en verantwoording is afgelegd (behalve over 2017 en 2018) staat er niet aan in de weg dat op grond van artikel 1:386 lid 1 BW een beloning voor deze jaren kan worden toegekend aan de curator. Er is geen sprake van een wettelijke bepaling die aan een vaststelling als zodanig in de weg staat. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat de curator ter zitting heeft verklaard dat zij er nooit op is gewezen dat zij een financiële vergoeding voor haar werkzaamheden kon aanvragen. Ook heeft de curator met bescheiden aangetoond dat haar werkzaamheden, gelet op de problematiek van haar dochter, uitzonderlijk omvangrijk waren. Tevens heeft zij gemotiveerd gesteld dat de financiële middelen van [de dochter] de verzochte vast te stellen beloning op dit moment toelaten. (…)
5.3
De curator heeft verzocht de beloning vast te stellen overeenkomstig artikel 2 lid 2 sub a juncto artikel 2 lid 5 sub c van de Regeling. Dit betreft een beloning voor professionele curatoren. Het hof zal dit verzoek afwijzen nu de curator een familielid is, daarmee behoort tot de groep van personen als vermeld in artikel 1:383 lid 3 BW en niet voldoet aan de in artikel 1:338 lid 7 BW genoemde kwaliteitseisen voor professionele curatoren. De beloning zal worden vastgesteld
overeenkomstig artikel 1 lid 2 sub a van de Regeling.”

3.Beoordeling van het middel

3.1
Onderdeel III van het middel klaagt over de verwerping door het hof van het verzoek van de curator om wat betreft de hoogte van de haar toe te kennen beloning aan te sluiten bij de beloning geldend voor professionele curatoren. Het wijst erop dat de curator niet heeft gesteld dat zij een professionele curator is, maar heeft verzocht toepassing te geven aan art. 1 lid 8 van de Regeling en voor de hoogte van de beloning aansluiting te zoeken bij de beloning voor professionele curatoren. Het betoogt voorts dat het hof ten onrechte voorbij is gegaan aan de in dit verband door de curator gestelde uitzonderlijke omstandigheden.
3.2
Op grond van art. 1:386 lid 1, laatste volzin, BW heeft de curator aanspraak op beloning overeenkomstig de regels die daaromtrent bij regeling van de Minister van Veiligheid en Justitie zijn vastgesteld. Met ingang van 1 januari 2015 is de beloning van curatoren geregeld in de Regeling. Art. 1 lid 1 van de Regeling bepaalt dat indien de curator verzoekt om een beloning, de kantonrechter die hem benoemt diens beloning vaststelt overeenkomstig het bepaalde in het tweede tot en met zevende lid, tenzij het gaat om een professionele curator, bewindvoerder of mentor. Voor die laatste categorie bevatten de art. 2-4 hogere beloningen dan de beloningen die in art. 1 leden 2-7 voor niet-professionele curatoren, bewindvoerders en mentoren zijn bepaald. Art. 1 lid 8 van de Regeling bepaalt dat de kantonrechter in afwijking van het eerste lid wegens uitzonderlijke omstandigheden de beloning van de curator, bewindvoerder of mentor op andere wijze kan vaststellen.
3.3
De curator heeft in haar beroepschrift verzocht om, met toepassing van art. 1 lid 8 van de Regeling, voor de hoogte van haar beloning aan te sluiten bij de beloning voor professionele curatoren. Daartoe heeft zij gesteld en onderbouwd dat zij een grote hoeveelheid werk dient te verrichten voor de dochter, die 24 uur per dag zorg nodig heeft en gebruikmaakt van een persoonsgebonden budget. Het hof heeft in rov. 5.2 overwogen dat de curator met bescheiden heeft aangetoond dat haar werkzaamheden, gelet op de problematiek van haar dochter, uitzonderlijk omvangrijk zijn geweest en dat de financiële middelen van de dochter de verzochte vast te stellen beloning op dit moment toelaten. Het heeft de beloning echter bepaald op de standaardbedragen die gelden voor niet-professionele curatoren. De daarvoor gegeven motivering, inhoudend dat de curator, kort gezegd, geen professionele curator is, is niet toereikend. Het verzoek om wat betreft de hoogte van de beloning aan te sluiten bij de beloning voor professionele curatoren berust immers op art. 1 lid 8 van de Regeling. Deze bepaling voorziet nu juist in de mogelijkheid om voor niet-professionele curatoren wegens uitzonderlijke omstandigheden een hogere dan de standaardbeloning vast te stellen. Het onderdeel slaagt dus.
3.4
De overige klachten van het middel kunnen niet tot cassatie leiden. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie art. 81 lid 1 RO).

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de beschikking van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 12 november 2020;
- verwijst het geding naar het gerechtshof ’s-Hertogenbosch ter verdere behandeling en beslissing.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren T.H. Tanja-van den Broek, als voorzitter, C.E. du Perron en C.H. Sieburgh, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer H.M. Wattendorff op
18 februari 2022.

Voetnoten

1.Regeling beloning curatoren, bewindvoerders en mentoren (Stcrt. 2014, nr. 32149).
2.Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 12 november 2020, ECLI:NL:GHARL:2020:9334.