Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het cassatiemiddel
3.Beslissing
15 maart 2022.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een beklagprocedure betreffende beslag op een geldbedrag dat toebehoort aan een stichting waarvan de klager de enige bestuurder is. De klager is geboren in 1966 en heeft een klaagschrift ingediend tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 7 juli 2020. De rechtbank had eerder beslist over het beslag dat was gelegd in het kader van een strafrechtelijk onderzoek naar de overtreding van de Opiumwet. De klager betwistte of hij als enige bestuurder van de stichting de rechthebbende is van het geld dat aan de stichting toebehoort. De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie behandeld en de klachten van de klager beoordeeld. De advocaat-generaal, T.N.B.M. Spronken, heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Het was niet nodig om te motiveren waarom dit oordeel is gegeven, aangezien de vragen die aan de orde waren niet van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen op 15 maart 2022.