ECLI:NL:HR:2022:38

Hoge Raad

Datum uitspraak
25 januari 2022
Publicatiedatum
19 januari 2022
Zaaknummer
20/04449
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslag op auto in het kader van strafrechtelijk onderzoek naar witwassen en handel in verdovende middelen

In deze zaak gaat het om een beklagprocedure betreffende de inbeslagname van een auto in het kader van een strafrechtelijk onderzoek naar witwassen en handel in verdovende middelen. De klager, geboren in 1995, heeft een klaagschrift ingediend waarin hij verzoekt om teruggave van de inbeslaggenomen auto. Tijdens de behandeling in raadkamer is echter door de raadsman van de klager verklaard dat de auto eigendom is van de moeder van de klager. De rechtbank heeft het klaagschrift ongegrond verklaard, omdat zij het niet hoogst onwaarschijnlijk achtte dat de auto verbeurd zou worden verklaard.

De Hoge Raad herhaalt relevante overwegingen uit eerdere jurisprudentie met betrekking tot de toepasselijke maatstaf bij beslag ex artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank heeft vastgesteld dat het belang van de strafvordering het voortduren van het beslag vorderde, en dat de klager niet voldoende heeft onderbouwd waarom hij als rechthebbende van de auto moet worden beschouwd. De Hoge Raad concludeert dat de rechtbank het klaagschrift terecht ongegrond heeft verklaard, ongeacht de vraag of de auto onder de klager of onder een derde in beslag is genomen.

De Hoge Raad verwerpt het cassatieberoep, waarmee de beslissing van de rechtbank in stand blijft. De uitspraak benadrukt het belang van de onderbouwing van het recht op teruggave van inbeslaggenomen goederen en de rol van de strafvordering in deze context.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer20/04449 B
Datum25 januari 2022
BESCHIKKING
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de rechtbank Amsterdam van 15 december 2020, nummer RK 20/3978, op een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend
door
[klager] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1995,
hierna: de klager.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de klager. Namens deze heeft J.J.J. van Rijsbergen, advocaat te Breda, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot terugwijzing van de zaak naar de rechtbank Amsterdam.

2.Beoordeling van het cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel komt op tegen de ongegrondverklaring van het klaagschrift voor zover dat betrekking heeft op een inbeslaggenomen auto van het merk Volvo.
2.2.1
In cassatie moet van het volgende worden uitgegaan. Op 10 augustus 2020 is aan aantal voorwerpen, waaronder de in het klaagschrift bedoelde auto, inbeslaggenomen in het kader van een strafrechtelijk onderzoek naar witwassen en handel in verdovende middelen tegen de klager. Namens de klager is een klaagschrift tegen de inbeslagneming ingediend, onder meer strekkende tot teruggave van de auto aan de klager. In het klaagschrift is gesteld dat de klager de eigenaar van de auto is. Namens de klager is echter bij gelegenheid van de behandeling in raadkamer verklaard dat niet hij, maar zijn moeder eigenaar is van de auto.
2.2.2
Het proces-verbaal van de behandeling in raadkamer houdt hierover het volgende in:
“De gemachtigde raadsman voert het woord, en verklaart zakelijk weergegeven:
Ik handhaaf het verzoek voor wat betreft (...) de auto.
(...)
De auto is van de moeder van cliënt. Cliënt heeft geen bezwaar tegen de teruggave van die auto aan zijn moeder.”
2.2.3
De rechtbank heeft het klaagschrift ongegrond verklaard en daartoe onder meer overwogen dat zij het niet hoogst onwaarschijnlijk acht dat de inbeslaggenomen auto zal worden verbeurdverklaard of zal worden onttrokken aan het verkeer. De rechtbank heeft in dat verband vastgesteld dat op de voet van artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) beslag is gelegd op de in het klaagschrift bedoelde auto. De rechtbank heeft in het midden gelaten of de auto onder de klager of onder een derde in beslag is genomen.
2.3
Bij de beoordeling van een klaagschrift van de beslagene dat is gericht tegen een beslag dat is gelegd op grond van artikel 94 Sv, moet de rechter a. beoordelen of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert, en zo nee, b. de teruggave van het inbeslaggenomen voorwerp gelasten aan de beslagene, tenzij een ander redelijkerwijs als rechthebbende ten aanzien van dat voorwerp moet worden beschouwd. In dit laatste geval moet het klaagschrift van de beslagene ongegrond worden verklaard en kan, mits de hiervoor bedoelde ander zelf een klaagschrift heeft ingediend, de teruggave aan die rechthebbende worden gelast (vgl. HR 28 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL2823, rechtsoverweging 2.8)
In een geval waarin het belang van strafvordering het voortduren van een op de voet van artikel 94 Sv gelegd beslag niet meer vordert en waarin een derde op de voet van artikel 552a Sv een klaagschrift heeft ingediend strekkende tot teruggave, dient de rechter te beoordelen of de klager die stelt rechthebbende te zijn, inderdaad redelijkerwijs als rechthebbende op het inbeslaggenomene kan worden aangemerkt (vgl. HR 28 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL2823, rechtsoverweging 2.11).
2.4
Het proces-verbaal van de behandeling in raadkamer houdt als mededeling van de raadsman van de klager in dat de inbeslaggenomen auto van de moeder van de klager is. In het klaagschrift noch bij de behandeling in raadkamer is namens de klager toegelicht waarom niettemin de klager redelijkerwijs als rechthebbende van de auto moet worden beschouwd. Gelet daarop en in aanmerking genomen wat onder 2.3 is overwogen, kon de rechtbank - ongeacht de vraag of de auto onder de klager dan wel onder een derde in beslag is genomen - het klaagschrift slechts ongegrond verklaren voor zover dat betrekking heeft op de inbeslaggenomen auto. Dat brengt mee dat het cassatiemiddel geen bespreking behoeft en het cassatieberoep moet worden verworpen.

3.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien en T. Kooijmans, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
25 januari 2022.