ECLI:NL:HR:2022:389
Hoge Raad
- Artikel 80a RO-zaken
- Rechtspraak.nl
Cassatieberoep erfgenamen tegen Staatssecretaris van Financiën inzake inkomstenbelasting en belastingrente
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep van de erfgenamen van [X], die woonachtig waren te [Z], tegen de Staatssecretaris van Financiën. De erfgenamen, vertegenwoordigd door [A], hebben cassatie ingesteld tegen een uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 27 mei 2021, nummer 19/01598. Dit hoger beroep volgde op een eerdere uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland (nummer HAA 19/1052) die betrekking had op de aan erflaatster opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting en de daarbij gegeven beschikking inzake belastingrente voor het jaar 2012.
De Hoge Raad heeft de ontvankelijkheid van het cassatieberoep beoordeeld en geconcludeerd dat de klachten over de uitspraak van het Hof niet kunnen slagen. De procureur-generaal bij de Hoge Raad heeft de gelegenheid gekregen om advies uit te brengen, maar de Hoge Raad heeft besloten om het beroep zonder verdere motivering niet-ontvankelijk te verklaren, zoals toegestaan onder artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie.
De Hoge Raad heeft ook geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. Het arrest is gewezen door vice-president R.J. Koopman, samen met de raadsheren A.F.M.Q. Beukers-van Dooren en M.T. Boerlage, en is in het openbaar uitgesproken op 18 maart 2022.