ECLI:NL:HR:2022:389

Hoge Raad

Datum uitspraak
18 maart 2022
Publicatiedatum
17 maart 2022
Zaaknummer
21/02725
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Artikel 80a RO-zaken
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatieberoep erfgenamen tegen Staatssecretaris van Financiën inzake inkomstenbelasting en belastingrente

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep van de erfgenamen van [X], die woonachtig waren te [Z], tegen de Staatssecretaris van Financiën. De erfgenamen, vertegenwoordigd door [A], hebben cassatie ingesteld tegen een uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 27 mei 2021, nummer 19/01598. Dit hoger beroep volgde op een eerdere uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland (nummer HAA 19/1052) die betrekking had op de aan erflaatster opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting en de daarbij gegeven beschikking inzake belastingrente voor het jaar 2012.

De Hoge Raad heeft de ontvankelijkheid van het cassatieberoep beoordeeld en geconcludeerd dat de klachten over de uitspraak van het Hof niet kunnen slagen. De procureur-generaal bij de Hoge Raad heeft de gelegenheid gekregen om advies uit te brengen, maar de Hoge Raad heeft besloten om het beroep zonder verdere motivering niet-ontvankelijk te verklaren, zoals toegestaan onder artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie.

De Hoge Raad heeft ook geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. Het arrest is gewezen door vice-president R.J. Koopman, samen met de raadsheren A.F.M.Q. Beukers-van Dooren en M.T. Boerlage, en is in het openbaar uitgesproken op 18 maart 2022.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer21/02725
Datum18 maart 2022
ARREST
in de zaak van
de erfgenamen van [X] (hierna: erflaatster), gewoond hebbende te [Z] , vertegenwoordigd door [A] (hierna: belanghebbenden),
tegen
de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN,
vertegenwoordigd door [P] ,
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 27 mei 2021, nr. 19/01598 [1] , op het hoger beroep van belanghebbenden tegen een uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland (nr. HAA 19/1052) betreffende de aan erflaatster voor het jaar 2012 opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen en de daarbij gegeven beschikking inzake belastingrente.

1.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie

De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het Hof beoordeeld. De procureur-generaal bij de Hoge Raad heeft de gelegenheid gekregen een advies uit te brengen.
De Hoge Raad is tot het oordeel gekomen dat het cassatieberoep duidelijk niet kan slagen. Hij zal daarom gebruikmaken van de mogelijkheid om het beroep zonder verdere motivering niet-ontvankelijk te verklaren (zie artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie).

2.Proceskosten

De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

3.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president R.J. Koopman als voorzitter, en de raadsheren A.F.M.Q. Beukers-van Dooren en M.T. Boerlage, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 18 maart 2022.