Uitspraak
1.De beschikking van het hof
2.Procesverloop in cassatie
3.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het cassatieberoep
4.Beslissing
5 april 2022.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 5 april 2022 uitspraak gedaan in een cassatieberoep tegen een beschikking van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De veroordeelde was niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep tegen een beschikking van de rechtbank Den Haag, die strekte tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijk opgelegde maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders. Deze maatregel was opgelegd vanwege de niet-naleving van een bijzondere voorwaarde die was gesteld bij de voorwaardelijke veroordeling. De Hoge Raad heeft zich gebogen over de ontvankelijkheid van het cassatieberoep, waarbij de procureur-generaal F.W. Bleichrodt concludeerde tot niet-ontvankelijkverklaring van de veroordeelde. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat het cassatieberoep niet in behandeling kan worden genomen, omdat de beslissing van het hof als een beslissing a.b.i. artikel 6:6:21.1 van het Wetboek van Strafvordering moet worden aangemerkt. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat rechterlijke beslissingen inzake tenuitvoerlegging niet aan enig gewoon rechtsmiddel zijn onderworpen, tenzij anders bepaald in hoofdstuk 6 van boek 6 van het Wetboek van Strafvordering. Aangezien er geen bepaling is die het cassatieberoep tegen de beslissing van de penitentiaire kamer van het hof opengesteld, heeft de Hoge Raad het beroep niet-ontvankelijk verklaard.