Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
5.Beslissing
5 april 2022.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 5 april 2022 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, militaire kamer, van 9 juli 2020. De verdachte, geboren in 1989, heeft beroep in cassatie ingesteld tegen de veroordeling voor het medeplegen van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd, op basis van artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht. De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en terugwijzing naar het hof voor herbehandeling van de zaak. De Hoge Raad heeft inlichtingen ingewonnen op basis van artikel 83 van de Wet op de rechterlijke organisatie. De zaak draait om de vraag of het recht van de verdachte op een behandeling door een onafhankelijke en onpartijdige rechter is geschonden, omdat een lid van de kamer die het arrest heeft gewezen, ten tijde van de behandeling formeel in dienst was van het openbaar ministerie. De Hoge Raad oordeelt dat dit cassatiemiddel niet leidt tot cassatie, zoals ook is uiteengezet in een eerder arrest (ECLI:NL:HR:2022:513). Daarnaast is er een klacht over de overschrijding van de redelijke termijn in de cassatiefase, die door de Hoge Raad gegrond wordt verklaard. De Hoge Raad verwerpt uiteindelijk het beroep, maar erkent de overschrijding van de redelijke termijn zonder verdere rechtsgevolgen.