Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het cassatiemiddel
3.Beslissing
12 april 2022.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 april 2022 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam, dat op 26 maart 2021 werd gewezen. De verdachte, geboren in 1959, was in deze strafzaak aangeklaagd voor het medeplegen van de (verlengde) invoer van cocaïne en het medeplegen van het aanwezig hebben van cocaïne, beide strafbaar gesteld in de Opiumwet. De advocaat van de verdachte, J. Kuijper, heeft namens hem een cassatiemiddel ingediend, waarin hij de Hoge Raad verzocht om de uitspraak van het hof te vernietigen.
De advocaat-generaal, P.M. Frielink, heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad heeft de klachten die in het cassatiemiddel zijn geformuleerd, beoordeeld. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten niet konden leiden tot vernietiging van de uitspraak van het hof. Het was niet nodig om de redenen voor dit oordeel verder te motiveren, aangezien de vragen die aan de orde waren niet van belang waren voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht, zoals bedoeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen, waarmee de uitspraak van het gerechtshof Amsterdam in stand bleef. Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, samen met de raadsheren C. Caminada en T. Kooijmans, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting.