ECLI:NL:HR:2022:53

Hoge Raad

Datum uitspraak
21 januari 2022
Publicatiedatum
20 januari 2022
Zaaknummer
21/01704
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Artikel 80a RO-zaken
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatieberoep niet-ontvankelijk verklaard in belastingzaak

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 21 januari 2022 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van belanghebbende, [X], tegen de Staatssecretaris van Financiën. Het beroep in cassatie was gericht tegen een uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 25 februari 2021, waarin het hoger beroep van belanghebbende tegen eerdere uitspraken van de Rechtbank Den Haag werd behandeld. De Rechtbank had navorderingsaanslagen en aanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd over de jaren 2006 tot en met 2015, evenals boetebeschikkingen en beschikkingen inzake heffingsrente en belastingrente.

De Hoge Raad heeft de ontvankelijkheid van het cassatieberoep beoordeeld en geconcludeerd dat de klachten over de uitspraak van het Hof niet kunnen slagen. De procureur-generaal bij de Hoge Raad heeft de gelegenheid gekregen om advies uit te brengen, maar de Hoge Raad heeft besloten het beroep zonder verdere motivering niet-ontvankelijk te verklaren, zoals toegestaan onder artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie. Dit betekent dat de Hoge Raad geen inhoudelijke beoordeling van de zaak heeft gedaan, maar het beroep simpelweg niet ontvankelijk heeft verklaard.

Daarnaast heeft de Hoge Raad geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. De uitspraak is gedaan door vice-president R.J. Koopman, samen met raadsheren A.F.M.Q. Beukers-van Dooren en M.T. Boerlage, en is openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer21/01704
Datum21 januari 2022
ARREST
in de zaak van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen
de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN,
vertegenwoordigd door [P],
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 25 februari 2021, nrs. BK-20/00500 en BK-20/00574 tot en met BK-20/00582, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Den Haag (nrs. SGR 19/4300, SGR 19/5625, SGR 19/5626, SGR 19/5628, SGR 19/5629, SGR 19/5632, SGR 19/5635, SGR 19/5637, SGR 19/5640 en SGR 19/5641) betreffende de aan belanghebbende over de jaren 2006 tot en met 2014 opgelegde navorderingsaanslagen en de voor het jaar 2015 opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen, de daarbij gegeven boetebeschikkingen, alsmede de voor de jaren 2006 tot en met 2011 gegeven beschikkingen inzake heffingsrente en de voor de jaren 2012 tot en met 2015 gegeven beschikkingen inzake belastingrente.

1.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie

De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het Hof beoordeeld. De procureur-generaal bij de Hoge Raad heeft de gelegenheid gekregen een advies uit te brengen.
De Hoge Raad is tot het oordeel gekomen dat het cassatieberoep duidelijk niet kan slagen. Hij zal daarom gebruikmaken van de mogelijkheid om het beroep zonder verdere motivering niet-ontvankelijk te verklaren (zie artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie).

2.Proceskosten

De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

3.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie nietontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president R.J. Koopman als voorzitter, en de raadsheren A.F.M.Q. Beukers-van Dooren en M.T. Boerlage, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 21 januari 2022.