Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het cassatiemiddel
3.Beslissing
12 april 2022.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 april 2022 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 26 maart 2021. De verdachte, geboren in 1981, was betrokken bij de invoer van een aanzienlijke hoeveelheid cocaïne, namelijk 1.800 kilo, vanuit Colombia via België naar Nederland. De politie had het grootste deel van deze cocaïne uit een container gehaald. De verdachte werd beschuldigd van medeplegen van de invoer van deze cocaïne, alsook van het aanwezig hebben van een hoeveelheid cocaïne, zoals vastgelegd in de Opiumwet.
De Hoge Raad beoordeelde de klachten die door de verdachte waren ingediend tegen de uitspraak van het hof. De advocaat-generaal, P.M. Frielink, had geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten van de verdachte niet konden leiden tot vernietiging van de uitspraak van het hof. Dit oordeel werd gegeven zonder verdere motivering, aangezien het niet nodig was om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie.
Uiteindelijk verwerpt de Hoge Raad het beroep van de verdachte, waarmee de eerdere uitspraak van het gerechtshof in stand blijft. Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, samen met de raadsheren C. Caminada en T. Kooijmans, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting.