Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het cassatiemiddel
3.Beslissing
12 april 2022.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 april 2022 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam. De zaak betreft de verdachte die is vrijgesproken van de invoer van 1.800 kilo cocaïne, maar wel is veroordeeld voor medeplegen van de (verlengde) invoer van cocaïne vanuit Colombia via België naar Nederland, alsook voor het aanwezig hebben van een hoeveelheid cocaïne. De Hoge Raad heeft de vraag behandeld of het hof in strijd heeft gehandeld met artikel 6.2 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), artikel 14 van het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten (IVBPR), artikel 48 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, en de onschuldpresumptie door bij de strafoplegging rekening te houden met de beoogde invoer van de 1.800 kilo cocaïne, terwijl de verdachte van deze invoer was vrijgesproken. De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak. De Hoge Raad heeft geen verdere motivering gegeven, aangezien de beoordeling van de klachten niet vereist dat er antwoorden worden gegeven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht. De Hoge Raad heeft het beroep van de verdachte verworpen, en de strafmotivering van het hof, die een gevangenisstraf van 65 maanden inhield, is daarmee bevestigd.