ECLI:NL:HR:2022:551
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Ontvankelijkheid van het beroep in cassatie inzake griffierecht
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 8 april 2022 uitspraak gedaan in het beroep in cassatie van belanghebbende, [X] te [Z], tegen de Staatssecretaris van Financiën, vertegenwoordigd door [P]. De zaak betreft de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie, waarbij de Hoge Raad heeft beoordeeld of het griffierecht door belanghebbende was voldaan. De griffier had belanghebbende op 22 december 2021 per aangetekende brief gewezen op de verschuldigdheid van het griffierecht en een termijn van vier weken gesteld voor betaling. De brief was afgeleverd op het opgegeven adres, maar het griffierecht was niet betaald. Belanghebbende heeft in een brief van 16 februari 2022 aangegeven waarom het griffierecht niet was voldaan, maar de Hoge Raad oordeelde dat deze argumenten geen grond vormden voor het oordeel dat belanghebbende niet in verzuim was. Op basis van artikel 8:41, lid 6, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaard. De Hoge Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. Het arrest is gewezen door vice-president R.J. Koopman, samen met raadsheren A.F.M.Q. Beukers-van Dooren en M.T. Boerlage, en is openbaar uitgesproken op 8 april 2022.