ECLI:NL:HR:2022:563

Hoge Raad

Datum uitspraak
19 april 2022
Publicatiedatum
8 april 2022
Zaaknummer
20/02545
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de beschikking inzake beslag op voertuigen in verband met drugshandel

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 19 april 2022 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beschikking van de rechtbank Limburg. De zaak betreft een beklag van de klager, eigenaar van een autoverhuurbedrijf, over de inbeslagname van voertuigen in het kader van een onderzoek naar de handel in harddrugs. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het niet hoogst onwaarschijnlijk was dat de strafrechter de verbeurdverklaring van de inbeslaggenomen voertuigen zou bevelen, op basis van het feit dat deze voertuigen door derden waren gebruikt voor dealeractiviteiten. De klager betwistte dit en stelde dat hij de voertuigen enkel verhuurde en niet betrokken was bij de drugshandel. De Hoge Raad oordeelde dat de rechtbank niet voldoende had onderbouwd dat de voertuigen daadwerkelijk aan de verdachten toebehoorden in de zin van artikel 33a van het Wetboek van Strafrecht. De Hoge Raad vernietigde de beschikking van de rechtbank en wees de zaak terug voor een nieuwe behandeling. Dit oordeel benadrukt de noodzaak voor een zorgvuldige afweging van de eigendomsrechten en de omstandigheden waaronder de voertuigen zijn gebruikt.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer20/02545 B
Datum19 april 2022
BESCHIKKING
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de rechtbank Limburg van 4 augustus 2020, nummer RK 20/583, op een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend
door
[klager], handelend onder de naam [A],
gevestigd te [vestigingsplaats],
hierna: de klager.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de klager. Namens deze hebben R.J. Baumgardt, P. van Dongen en S. van den Akker, allen advocaat te Rotterdam, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot terugwijzing van de zaak naar de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, teneinde op het bestaande klaagschrift opnieuw te worden behandeld en afgedaan.

2.Beoordeling van het cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt over het oordeel van de rechtbank dat het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring van de inbeslaggenomen voertuigen zal bevelen.
2.2
De rechtbank heeft het klaagschrift, dat strekt tot teruggave van drie onder anderen dan de klager inbeslaggenomen voertuigen en één onder de klager inbeslaggenomen voertuig, ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe het volgende overwogen:
“Uit de door het openbaar ministerie verstrekte stukken blijkt dat op 3, 4 en 5 februari 2020 onder [betrokkene 2]. [betrokkene 1] en de klager (in Kerkrade, Noorbeek en Rotterdam) een viertal voertuigen (in rubriek 1 nader omschreven) in beslag zijn genomen. De voertuigen zijn alle op de naam van de eenmanszaak '[A]' gesteld die de klager sinds september 2019 heeft ingeschreven in het handelsregister bij de Kamer van Koophandel. Blijkens de desbetreffende kennisgevingen van inbeslagneming is van geen van de voertuigen afstand gedaan.
De voertuigen zijn in beslag genomen in het kader van een grootschalig onderzoek naar de handel in harddrugs in Limburg. In het kader van dat onderzoek heeft de politie zich sinds 6 januari 2020 (tot aan de klapdag 3 februari 2020) geconcentreerd op een zeer actieve groep personen die verbleven op het vakantiepark 'paNOORama' in Noorbeek en die in de omgeving van Kerkrade/ Duitse grens handelen in verdovende middelen. [betrokkene 1] is een van de verdachten in dit onderzoek. Het proces-verbaal bevindingen 'overzicht gebruik personenauto's PANOORAMA harddrug dealgroepering' van 1 april 2020 bevat een weergave van de vastgestelde vervoersbewegingen van de in beslag genomen auto's. Daaruit blijkt in ieder geval dat de verdachte [betrokkene 1] op verschillende momenten als bestuurder van elk van de in beslag genomen voertuigen is gezien. Tevens is door leden van het onderzoeksteam waargenomen dat [betrokkene 1] als bestuurder van de voertuigen betrokken was bij drugstransacties (bijvoorbeeld in Kerkrade op 29 januari 2020 omstreeks 15:30 uur als bestuurder van de VW Golf). Op 3 februari 2020 is [betrokkene 1] in de Mercedes Benz op heterdaad aangehouden. In de Mercedes Benz is in de asbak van het middenconsole heroïne en cocaïne aangetroffen. Een dag later, bij nader onderzoek van de auto, zijn op een verborgen plaats onder de middenconsole meer verdovende middelen aangetroffen. De in beslag genomen VW Golf wordt op 3 februari 2020 aangetroffen op het vakantiepark 'paNOORama'. In de vakantiewoning […] wordt de verdachte [betrokkene 4] aangehouden. De sleutels van de VW Golf worden eveneens in de woning aangetroffen.
Uit het overzicht vervoersbewegingen komt verder naar voren dat de verdachte [betrokkene 4] in de onderzoeksperiode ook een aantal malen rijdend in de Audi A3 is aangetroffen, één keer met de bijrijder [betrokkene 5] naast zich. [betrokkene 5] is de derde verdachte in het onderzoek en is bij de politie bekend omdat hij op 26 januari 2020, rijdend in de VW Golf is achtervolgd. Het vermoeden bestaat, via taplijnen, dat de verdachte [betrokkene 5] toen, kort voor de staandehouding, verdovende middelen uit de rijdende auto heeft gegooid. Bij dat laatste voorval komt ook de verdachte [betrokkene 1] weer in beeld, vermoedelijk, via taplijnen, omdat de verdachte [betrokkene 5] contact heeft met hem. Op het moment dat de verdachte [betrokkene 1] in de nabijheid van de verdachte [betrokkene 5] wordt aangetroffen, wordt hij door leden van het onderzoeksteam herkend als bestuurder van de Citroën C1.
De vraag in deze beklagzaak is dan of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert. Het is vaste rechtspraak dat het belang van strafvordering zich verzet tegen teruggave, indien het veiligstellen van de belangen waarvoor artikel 94 Sv de inbeslagneming toelaat, het voortduren van het beslag nodig maakt. Dat laatste is bijvoorbeeld het geval wanneer de desbetreffende voorwerpen kunnen dienen om de waarheid aan de dag te brengen - ook in een zaak betreffende een ander dan de klager - of om wederrechtelijk verkregen voordeel aan te tonen. Voorts verzet het door voornoemd artikel 94 beschermde belang van strafvordering zich tegen teruggave, indien niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer van de voorwerpen zal bevelen.
Volgens de officier van justitie zou uit onderzoek naar voren zijn gekomen dat de klager en de verdachten (zakelijke) vrienden zijn van elkaar, die onderling hand- en spandiensten verrichten met betrekking tot de drugshandel. De eenmanszaak ‘[A]' van de klager is een schijnconstructie, met behulp waarvan voertuigen aan drugsrunners beschikbaar worden gesteld. De klager heeft dat betwist. Hij stelt eigenaar te zijn van de in beslag genomen voertuigen en deze in het kader van de exploitatie van het bedrijf ‘slechts’ aan derden te verhuren. Met het strafbare gebruik van de voertuigen was hij niet bekend noch kon hij dergelijk gebruik vermoeden. Verbeurdverklaring van de in beslag genomen voertuigen is dan ook niet aan de orde.
Ingevolge artikel 33a, lid 1, aanhef en onder c Sr zijn vatbaar voor verbeurdverklaring voorwerpen met behulp van welke het feit is begaan of voorbereid. Behoren de voorwerpen niet aan de veroordeelde toe, dan is verbeurdverklaring alleen mogelijk indien degene aan wie zij toebehoren bekend was met hun verkrijging door middel van het strafbare feit of met het gebruik of de bestemming in verband daarmede, dan wel die verkrijging, dat gebruik of die bestemming redelijkerwijs had kunnen vermoeden. Op het uitgangspunt dat in beginsel slechts aan de veroordeelde toebehorende voorwerpen kunnen worden verbeurdverklaard, maakt de wet dus een uitzondering voor het geval de rechthebbende, kort gezegd, te kwader trouw was.
Aan die uitzondering komt de rechtbank in deze zaak niet toe. Anders dan de klager ingang wil doen vinden, stelt de wet immers geen harde (civielrechtelijke) eigendomseis, maar een (veel bredere) toebehorenseis. Voldoende voor verbeurdverklaring is dat de veroordeelde zodanige zeggenschap heeft over en belang heeft bij het voorwerp, dat hij met betrekking tot dat voorwerp met een eigenaar gelijk kan worden gesteld.
Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit het proces-verbaal bevindingen 'overzicht gebruik personenauto's PANOORAMA harddrug dealgroepering' van 1 april 2020 dat de vier in beslag genomen voertuigen op enigerlei wijze in verband kunnen worden gebracht met de handel in verdovende middelen, hetzij doordat de verdachten in de onderzoeksperiode meerdere malen als bestuurder(s) van de auto's werden herkend, hetzij omdat in de auto's (de Mercedes Benz) of in de onmiddellijke nabijheid ervan (de VW Golf) daadwerkelijk verdovende middelen zijn aangetroffen. Daarom ligt het in de rede aan te nemen dat de voertuigen gedurende enige tijd door de verdachten zijn gebruikt voor dealactiviteiten. Naar het oordeel van de rechtbank ligt in die vaststelling besloten dat de desbetreffende voertuigen gedurende de onderzoeksperiode aan de verdachten hebben toebehoord. Bij die stand van zaken is dat voldoende, in aanmerking genomen het bepaalde in artikel 33a, lid 1, aanhef en onder c Sr, om in deze beklagzaak aan te nemen dat het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring van de in beslag genomen voertuigen zal bevelen.
Daaraan kan niet afdoen dat de klager als eigenaar de voertuigen voor de verhuur gebruikte. Daargelaten dat de klager heeft nagelaten deugdelijke huurovereenkomsten in het geding te brengen, hoewel hij stelt daarover wél te beschikken, hoeft de blote aanwezigheid van huurovereenkomsten namelijk niet eraan in de weg te staan in de strafzaak aan te nemen dat de in beslag genomen voertuigen in de desbetreffende onderzoeksperiode aan de verdachten, en dus niet aan de klager, hebben toebehoord in zin van artikel 33a Sr.
Uit het voorgaande volgt dat het beklag ongegrond is.”
2.3
Artikel 33a leden 1 en 2 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) luidt, voor zover hier van belang:
“1. Vatbaar voor verbeurdverklaring zijn:
(...)
c. voorwerpen met behulp van welke het feit is begaan of voorbereid;
(...)
2. Voorwerpen als bedoeld in het eerste lid onder a tot en met e die niet aan de veroordeelde toebehoren kunnen alleen verbeurd worden verklaard indien:
a. degene aan wie zij toebehoren bekend was met hun verkrijging door middel van het strafbare feit of met het gebruik of de bestemming in verband daarmede, dan wel die verkrijging, dat gebruik of die bestemming redelijkerwijs had kunnen vermoeden, of
b. niet is kunnen worden vastgesteld aan wie zij toebehoren.”
2.4
De rechtbank heeft haar oordeel dat het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring van de inbeslaggenomen voertuigen zal bevelen, gegrond op de vaststelling dat de inbeslaggenomen voertuigen gedurende enige tijd door derden - niet zijnde de klager - zijn gebruikt voor dealeractiviteiten, in welke vaststelling volgens de rechtbank besloten ligt dat de voertuigen gedurende de onderzoeksperiode aan die derden hebben ‘toebehoord’ in de zin van artikel 33a Sr. In aanmerking genomen dat de rechtbank slechts heeft vastgesteld dat de klager de eigenaar van de voertuigen is en deze verhuurde, is dat oordeel niet zonder meer begrijpelijk. Dat die derden op grond van een met de klager gesloten huurovereenkomst gerechtigd waren de voertuigen gedurende de looptijd van die overeenkomst te gebruiken, brengt immers niet mee dat deze voertuigen daarom in die zin ‘toebehoorden’ aan die derden.
2.5
Het cassatiemiddel is terecht voorgesteld.

3.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de beschikking van de rechtbank;
- wijst de zaak terug naar de rechtbank Limburg, opdat de zaak opnieuw wordt behandeld en afgedaan.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren J.C.A.M. Claassens en T. Kooijmans, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
19 april 2022.