ECLI:NL:HR:2022:59

Hoge Raad

Datum uitspraak
21 januari 2022
Publicatiedatum
20 januari 2022
Zaaknummer
21/04178
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zorgmachtiging en de hoorplicht van de betrokkene in het kader van de Wvggz

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 21 januari 2022 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende een zorgmachtiging die door de rechtbank Midden-Nederland was verleend. De betrokkene, die in Zwitserland verbleef, was niet verschenen op de zitting van de rechtbank, waar de zorgmachtiging werd besproken. De rechtbank had de zorgmachtiging verleend voor de duur van zes maanden, maar de betrokkene had niet de gelegenheid gekregen om gehoord te worden. De advocaat-generaal had in zijn conclusie aangegeven dat de beschikking van de rechtbank vernietigd moest worden en dat de zaak teruggeworpen moest worden naar de rechtbank voor verdere behandeling.

De Hoge Raad oordeelde dat de rechtbank niet had vastgesteld dat de betrokkene niet in staat of niet bereid was om te worden gehoord. Dit was een schending van de wettelijke vereisten zoals vastgelegd in artikel 6:1 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). De Hoge Raad benadrukte dat indien de betrokkene niet in Nederland verblijft, de behandeling van het verzoek door de rechtbank moet worden aangehouden totdat de betrokkene in Nederland kan worden gehoord. Aangezien de rechtbank dit niet had gedaan, was de zorgmachtiging onterecht verleend. De Hoge Raad vernietigde de beschikking van de rechtbank en wees de zaak terug voor verdere behandeling.

Deze uitspraak onderstreept het belang van de hoorplicht in het kader van de Wvggz en bevestigt dat de rechter de betrokkene moet horen, tenzij er duidelijke gronden zijn om aan te nemen dat de betrokkene niet in staat of niet bereid is om te worden gehoord. De beslissing van de Hoge Raad heeft implicaties voor toekomstige zaken waarin zorgmachtigingen worden aangevraagd, vooral in situaties waarin de betrokkene zich in het buitenland bevindt.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer21/04178
Datum21 januari 2022
BESCHIKKING
In de zaak van
[betrokkene] ,
wonende te [woonplaats] ,
VERZOEKER tot cassatie,
hierna: betrokkene,
advocaat: J.A.J. Leeman,
tegen
DE OFFICIER VAN JUSTITIE IN HET ARRONDISSEMENT MIDDEN-NEDERLAND,
VERWEERDER in cassatie,
hierna: de officier van justitie,
niet verschenen.
1. Procesverloop
Voor het verloop van het geding in feitelijke instantie verwijst de Hoge Raad naar de beschikking in de zaak C/16/523491 / FZ RK 21-189 van de rechtbank Midden-Nederland van 7 juli 2021.
Betrokkene heeft tegen de beschikking van de rechtbank beroep in cassatie ingesteld.
De procesinleiding is aan deze beschikking gehecht.
De officier van justitie heeft geen verweerschrift ingediend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal M.L.C.C. Lückers strekt tot vernietiging van de beschikking van de rechtbank van 7 juli 2021 en tot terugwijzing.

2.Uitgangspunten en feiten

2.1
De officier van justitie heeft de rechtbank verzocht een zorgmachtiging ten aanzien van betrokkene te verlenen voor de duur van zes maanden. Betrokkene is bij aangetekende brief opgeroepen voor de mondelinge behandeling.
2.2
De mondelinge behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op 7 juli 2021. Betrokkene is niet verschenen. Het proces-verbaal van de zitting houdt onder meer in dat uit telefonisch contact met de moeder van betrokkene is gebleken dat hij op dat moment in Zwitserland verbleef.
2.3
Bij mondeling gegeven beschikking van 7 juli 2021, schriftelijk uitgewerkt op 23 juli 2021, heeft de rechtbank een zorgmachtiging verleend voor de in het dictum aangegeven vormen van verplichte zorg tot en met 7 augustus 2021. De rechtbank heeft daartoe onder meer overwogen:
“1.4. Betrokkene is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen. Hij is dan
ook niet gehoord.
(…)
2.8.
Gelet op het voorgaande is voldaan aan de criteria voor en doelen van verplichte zorg als bedoeld in de Wvggz. De rechtbank ziet aanleiding om de duur van de zorgmachtiging te bekorten tot één maand tot 7 augustus 2021, omdat het niet is gelukt om betrokkene ter zitting te horen. Het meer of overig verzochte wordt aangehouden in afwachting van een nieuwe zitting, welke uiterlijk zal plaatsvinden op 6 augustus 2021. (…)”

3.Beoordeling van het middel

3.1
Het middel klaagt onder meer dat de rechtbank niet heeft vastgesteld dat betrokkene niet in staat of niet bereid was om te worden gehoord en dat dit in ieder geval niet kan worden afgeleid uit het feit dat het niet is gelukt hem op de zitting te horen. Het middel klaagt verder dat op grond van art. 6:1 lid 3 Wvggz de rechtbank de behandeling van het verzoek had moeten aanhouden totdat betrokkene uit het buitenland was teruggekeerd.
3.2
Art. 6:1 lid 1 Wvggz bepaalt dat de rechter de betrokkene hoort na ontvangst van het verzoekschrift voor een zorgmachtiging, tenzij de rechter vaststelt dat de betrokkene niet in staat is of niet bereid is zich te doen horen. De rechter die van oordeel is dat bereidheid ontbrak, dient dit in zijn beschikking vast te stellen en de gronden te vermelden waarop dat oordeel berust. [1]
Art. 6:1 lid 3 Wvggz houdt in dat indien de betrokkene niet in Nederland verblijft, de behandeling van het verzoek door de rechtbank wordt aangehouden totdat de betrokkene in Nederland kan worden gehoord.
3.3
Nu de rechtbank heeft vastgesteld dat betrokkene ten tijde van de mondelinge behandeling in Zwitserland verbleef en niet heeft vastgesteld dat betrokkene niet in staat of niet bereid was zich te doen horen, had zij geen zorgmachtiging mogen verlenen. Zij had de behandeling van het verzoek moeten aanhouden. De klachten zijn dus gegrond.
3.4
De overige klachten van het middel kunnen niet tot cassatie leiden. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie art. 81 lid 1 RO).

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland van 7 juli 2021;
- wijst het geding terug naar die rechtbank ter verdere behandeling en beslissing.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren T.H. Tanja-van den Broek, als voorzitter, S.J. Schaafsma en G.C. Makkink, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer H.M. Wattendorff op
21 januari 2022.

Voetnoten

1.Zie onder meer HR 14 januari 2022, ECLI:NL:HR:2022:18, rov. 3.1.2.