ECLI:NL:HR:2022:688

Hoge Raad

Datum uitspraak
24 mei 2022
Publicatiedatum
12 mei 2022
Zaaknummer
21/01244
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid cassatieberoep en beslag op Instagram-accounts

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 24 mei 2022 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door de klaagster en het openbaar ministerie. De zaak betreft een beklag over de inbeslagname van Instagram-accounts, waarbij de vraag centraal staat of deze accounts als voorwerpen in de zin van artikel 94 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) kunnen worden aangemerkt. De klaagster heeft geen cassatiemiddelen ingediend, waardoor haar beroep niet-ontvankelijk werd verklaard. Het openbaar ministerie had wel een cassatiemiddel ingediend, maar dit middel leidde niet tot cassatie. De Hoge Raad verwees naar een eerdere beschikking in een samenhangende zaak (ECLI:NL:HR:2022:687) voor de onderbouwing van zijn beslissing. De Hoge Raad heeft de klaagster niet-ontvankelijk verklaard en het beroep van het openbaar ministerie verworpen. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor advocaten om tijdig cassatiemiddelen in te dienen, zoals voorgeschreven door de wet.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer21/01244 B
Datum24 mei 2022
BESCHIKKING
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de rechtbank Noord-Holland van 8 februari 2021, nummer RK 20-009122, op een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend
door
[klaagster],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1995,
hierna: de klaagster.

1.Procesverloop in cassatie

De beroepen zijn ingesteld door de klaagster en het openbaar ministerie. Namens de klaagster zijn geen cassatiemiddelen voorgesteld.
Het openbaar ministerie heeft bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep dat is ingesteld door de klaagster

De wet bepaalt binnen welke termijn een advocaat namens de klaagster een schriftuur met cassatiemiddelen (klachten) bij de Hoge Raad moet indienen. Aan die verplichting is niet voldaan. Het gevolg daarvan is dat de Hoge Raad het beroep van de klaagster niet in behandeling kan nemen (zie artikel 447 lid 5 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv)).

3. Beoordeling van het cassatiemiddel dat namens het openbaar ministerie is voorgesteld

3.1
Het cassatiemiddel klaagt dat het oordeel van de rechtbank dat de onder de klaagster inbeslaggenomen Instagram-accounts niet kunnen worden aangemerkt als - voor verbeurdverklaring vatbare - voorwerpen in de zin van artikel 94 lid 2 Sv van een onjuiste rechtsopvatting getuigt.
3.2
Het cassatiemiddel leidt niet tot cassatie. De redenen daarvoor staan vermeld in de beschikking die de Hoge Raad vandaag heeft uitgesproken in de zaak 21/01245 B, ECLI:NL:HR:2022:687.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- verklaart het beroep van de klaagster niet-ontvankelijk;
- verwerpt het beroep van het openbaar ministerie.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en T. Kooijmans, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
24 mei 2022.