Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep dat is ingesteld door de klaagster
3. Beoordeling van het cassatiemiddel dat namens het openbaar ministerie is voorgesteld
4.Beslissing
24 mei 2022.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 24 mei 2022 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door de klaagster en het openbaar ministerie. De zaak betreft een beklag over de inbeslagname van Instagram-accounts, waarbij de vraag centraal staat of deze accounts als voorwerpen in de zin van artikel 94 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) kunnen worden aangemerkt. De klaagster heeft geen cassatiemiddelen ingediend, waardoor haar beroep niet-ontvankelijk werd verklaard. Het openbaar ministerie had wel een cassatiemiddel ingediend, maar dit middel leidde niet tot cassatie. De Hoge Raad verwees naar een eerdere beschikking in een samenhangende zaak (ECLI:NL:HR:2022:687) voor de onderbouwing van zijn beslissing. De Hoge Raad heeft de klaagster niet-ontvankelijk verklaard en het beroep van het openbaar ministerie verworpen. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor advocaten om tijdig cassatiemiddelen in te dienen, zoals voorgeschreven door de wet.