Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel
3.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel
4.Beoordeling van het derde en het vierde cassatiemiddel
5.Beslissing
31 mei 2022.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 31 mei 2022 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beslissing van het gerechtshof 's-Hertogenbosch. De zaak betreft een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, die is ingesteld tegen de betrokkene, geboren in 1958. De advocaat van de betrokkene, H.M.W. Daamen, heeft cassatiemiddelen ingediend. De advocaat-generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar alleen voor de hoogte van het ontnemingsbedrag. De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak, behalve wat betreft de opgelegde betalingsverplichting.
De Hoge Raad heeft vastgesteld dat het hof in zijn overwegingen heeft erkend dat de redelijke termijn in de eerste aanleg is overschreden. Het hof had aangegeven dat het ontnemingsbedrag met 10% zou worden verminderd als compensatie voor deze overschrijding. Echter, in het dictum van de uitspraak werd slechts € 5.000 in mindering gebracht, wat niet in overeenstemming is met de eerdere overwegingen van het hof. Hierdoor is de uitspraak van het hof niet begrijpelijk en kan deze niet in stand blijven.
De Hoge Raad heeft daarom de uitspraak van het hof vernietigd, maar alleen wat betreft de opgelegde betalingsverplichting ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. De zaak is terugverwezen naar het gerechtshof 's-Hertogenbosch voor herbehandeling. De Hoge Raad heeft het beroep voor het overige verworpen.