Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het cassatiemiddel
3.Beslissing
24 mei 2022.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 24 mei 2022 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 8 januari 2020. De verdachte, geboren in 1990, was in hoger beroep gegaan tegen een eerdere uitspraak, maar het hof had hem niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep omdat dit te laat was ingesteld, conform artikel 408.2 van het Wetboek van Strafvordering (Sv). De verdachte had zijn beroep in cassatie ingesteld, waarbij zijn advocaat R.A.J. Verploegh een cassatiemiddel had voorgesteld. De advocaat-generaal E.J. Hofstee concludeerde tot verwerping van het beroep.
De Hoge Raad heeft de klachten van de verdachte over de uitspraak van het hof beoordeeld. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten niet konden leiden tot vernietiging van de uitspraak van het hof. Het was niet nodig om te motiveren waarom dit oordeel was gegeven, aangezien de vragen die aan de orde waren niet van belang waren voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep van de verdachte verworpen, waarmee de uitspraak van het hof in stand bleef.