Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van de cassatiemiddelen
3.Beslissing
17 mei 2022.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 17 mei 2022 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 27 augustus 2020. De verdachte, geboren in 1991, was in hoger beroep veroordeeld voor mishandeling van een ambtenaar en opzettelijk niet voldoen aan een ambtelijk bevel, zoals vastgelegd in de artikelen 300.1 jo. 304.2 en 184.1 van het Wetboek van Strafrecht. De verdediging stelde dat de bewezenverklaring uitsluitend was gebaseerd op de eigen verklaring van de verdachte, wat leidde tot de bewijsklacht.
De advocaat van de verdachte, P. Scholte, heeft cassatiemiddelen voorgesteld, maar de advocaat-generaal P.C. Vegter concludeerde tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak. De Hoge Raad heeft in zijn oordeel geen verdere motivering gegeven, aangezien het niet nodig was om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen, waarmee de eerdere uitspraak van het gerechtshof in stand bleef. Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, samen met de raadsheren Y. Buruma en M.J. Borgers, en uitgesproken ter openbare terechtzitting.