ECLI:NL:HR:2022:762

Hoge Raad

Datum uitspraak
24 mei 2022
Publicatiedatum
23 mei 2022
Zaaknummer
21/00248
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot brandstichting en de vereisten voor strafbare poging in het strafrecht

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 24 mei 2022 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch. De verdachte was beschuldigd van poging tot brandstichting en andere brandstichtingen die plaatsvonden op 23 september 2018 in Terneuzen. De Hoge Raad beoordeelde of er sprake was van een begin van uitvoering van de poging tot brandstichting, zoals vereist voor een strafbare poging. Het hof had vastgesteld dat de verdachte op het moment van zijn aanhouding met een gasbrander bezig was onder een geparkeerde auto, wat leidde tot de conclusie dat hij op het punt stond om brand te stichten. De Hoge Raad herhaalde relevante overwegingen uit eerdere rechtspraak over de vereisten voor strafbare poging en oordeelde dat het hof niet onjuist had geoordeeld. De Hoge Raad verwierp het cassatieberoep, omdat de feiten en omstandigheden voldoende waren om te spreken van een begin van uitvoering van de poging tot brandstichting, ook al was er nog geen vuur of schade waargenomen. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige beoordeling van de gedragingen van de verdachte in relatie tot de voltooiing van het voorgenomen misdrijf.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer21/00248
Datum24 mei 2022
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 20 januari 2021, nummer 20-000338-19, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1974,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben R.J. Baumgardt, P. van Dongen en S. van den Akker, allen advocaat te Rotterdam, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot verwerping van het cassatieberoep.

2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel is gericht tegen het oordeel van het hof dat wat betreft feit 1 sprake is van een begin van uitvoering van het in de bewezenverklaring bedoelde misdrijf.
2.2.1
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“1.
hij op 23 september 2018 te Terneuzen ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om opzettelijk brand te stichten aan een auto die geparkeerd stond aan de [e-straat], met dat opzet getracht heeft om met behulp van een gasbrander een auto (Mazda) in brand te steken, en daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten was, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op 23 september 2018 te Terneuzen opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met een parasol, ten gevolge waarvan die parasol gedeeltelijk is verbrand, en daarvan gemeen gevaar voor aldaar staande coniferen te duchten was;
3.
hij op 23 september 2018 te Terneuzen opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met kussens en een stoel, ten gevolge waarvan die kussens en stoel geheel of gedeeltelijk zijn verbrand, en daarvan gemeen gevaar voor de woning [a-straat 1] en levensgevaar voor de aanwezige personen in voornoemde woning en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de aanwezige personen in voornoemde woning, te duchten was;
4.
hij op 23 september 2018 te Terneuzen opzettelijk en wederrechtelijk een kliko, die aan een ander, te weten aan de gemeente Terneuzen en/of [betrokkene 1] toebehoorde, heeft beschadigd.”
2.2.2
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsvoering:
“Op basis van de gebezigde bewijsmiddelen stelt het hof allereerst de navolgende feiten en omstandigheden vast. Bij de beoordeling van de verweren zal het hof van die feiten en omstandigheden uit gaan. Het hof zal hiertoe ten behoeve van de overzichtelijkheid en de leesbaarheid, de gebeurtenissen in chronologische volgorde bespreken.
Tenlastegelegde onder 2
Op 23 september 2018 deed [betrokkene 2] aangifte van brandstichting. Hierbij verklaarde zij dat zij de eigenaresse is van Spareribbery ‘[A]’, met bijbehorend terras, gevestigd aan de [b-straat 1] te Terneuzen. Op het terras stonden die nacht twee grote ingevouwen parasols van het merk Heineken, welke parasols haar eigendom zijn en € 275,00 per stuk kosten. Door de politie is aan haar verteld dat er die nacht is getracht één van de twee parasols in brand te steken.
De getuige [betrokkene 3] heeft verklaard dat hij deze desbetreffende nacht door de [b-straat] liep langs café ‘[A]’ en zag dat er een parasol in brand stond. Op het moment dat de getuige hier snel naartoe liep, zag hij een man wegrennen. Deze man was donker gekleed, droeg een trainingsbroek die een beetje glom en hij droeg een pet met een capuchon eroverheen. Hierop is de getuige de brand gaan blussen met zijn handen, omdat hij dacht dat anders de dennenboom ook in brand zou gaan.
Uit de beschikbare camerabeelden van een Grieks restaurant, gevestigd aan de [b-straat 2] te Terneuzen, blijkt dat de verdachte, gekleed in een zwarte broek met aan de zijkant lichte strepen, een zwarte sweater met opdruk en een zwarte pet, omstreeks 03.49.27 uur uit de richting van café [B] (gelegen aan de [c-straat]) liep over de [b-straat] langs het Grieks restaurant. Omstreeks 03.49.50 uur liep hij vanaf de [b-straat] in de richting van de [d-straat], waarbij hij een donkerkleurig voorwerp in zijn rechterhand had dat hij stak in de zak aan de voorzijde van zijn lichaam. De verdachte keek in de richting van de parasol en liep linksaf naar de [d-straat], in de richting van de parasol en uitzicht van de camera’s. Ongeveer 25 seconden later, omstreeks 03.50.14 uur, komt een manspersoon, naar later blijkt de getuige [betrokkene 3], in beeld gelopen. Enkele meters achter [betrokkene 3] loopt een manspersoon. Beide personen liepen in dezelfde richting als de verdachte en op dat moment waren er geen andere personen die over de [b-straat] in de richting van de [d-straat] liepen. Op het moment dat [betrokkene 3] ter hoogte van de [d-straat] kwam, is te zien dat hij in de richting van de parasol keek en opeens met verhoogde snelheid in deze richting sprintte en uit het zicht van de camera’s verdween. De verdachte heeft zichzelf ook herkend op de camerabeelden.
Uit het verrichte brandonderzoek bleek dat de parasol waar een brandhaard had gewoed zich bevond bij een glazen terrasscherm en onder coniferen, met aan de onderzijde verschillende dorre takken. Aan de voorzijde van de parasol was lichte brandschade aan de onderzijde van het parasoldoek te zien. Een gedeelte was zichtbaar weggebrand en gesmolten kunststof was naar beneden op de stenen parasolvoet gedrupt. Naar aanleiding van dit brandonderzoek is geconcludeerd dat een atmosferische- of een technische oorzaak uitgesloten kan worden en dat deze brand werd veroorzaakt door het al dan niet opzettelijk bijbrengen van open vuur aan de onderzijde van het doek van de ingeklapte parasol. Hierbij is geen indicatie verkregen dat er een ontbrandbare vloeistof is gebruikt. Een gemeen gevaar voor goederen is door de brand te duchten geweest, nu mogelijk de terrasmeubels ernaast, het glazen terrasscherm erachter en waarschijnlijk de coniferen erboven door hitte en/of vuur zouden zijn aangetast als de brand niet zou zijn gedoofd.
Tenlastegelegde onder 4
Op 23 september 2018 heeft [betrokkene 1], wonende aan de [b-straat 3] te Terneuzen, aangifte gedaan van brandstichting. Op het moment dat hij die nacht zijn deur openmaakte, zag hij dat zijn groene kliko in brand stond, welke tegen de gevel van “[C]” stond. [betrokkene 1] verklaarde later dat zijn vrienden die nacht omstreeks 04.09 uur appten dat zij bij zijn huis waren. Toen zij aankwamen zagen zij dat er een kliko op het schoolplein van ‘[C]’ in brand stond. [betrokkene 1] en zijn vrienden hebben de brand met een teil en een pan met water geblust.
Uit het verrichte brandonderzoek blijkt dat de kunststofdeksel van de afvalcontainer gedeeltelijk naar boven was verbogen. Midden op de deksel was een door hitte en/of vuur veroorzaakte beschadiging, in de vorm van een langwerpig gat van enkele centimeters doorsnede. Het kunststof rondom deze beschadiging was als gevolg van hitte naar beneden toe ingezakt. De binnenzijde van de afvalcontainer was beroet en zwart aangeslagen. Het kunststof rondom de beschadiging was naar binnen toe versmolten. Naar aanleiding van dit brandonderzoek is geconcludeerd dat een atmosferische- of een technische oorzaak uitgesloten kan worden en dat deze brand werd veroorzaakt door het al dan niet opzettelijk bij brengen van open vuur op de bovenzijde van de kunststof deksel van de afvalcontainer. Hierbij is geen indicatie verkregen dat er een ontbrandbare vloeistof is gebruikt. Behalve een vernieling met behulp van vuur kan niet geconcludeerd worden of er door de brand daadwerkelijk een gemeen gevaar voor goederen te duchten was geweest.
Tenlastegelegde onder 3
Op 23 september 2018 deed [betrokkene 4] aangifte van brandstichting bij haar woning aan de [a-straat 1] te Terneuzen, waar zij samen met haar echtgenoot en zoon woonachtig is. Zij verklaarde dat zij die nacht ineens wakker werd gemaakt door haar echtgenoot, die beneden sliep, die riep dat er brand was. Uit de verklaring van de getuige [betrokkene 5], de echtgenoot van aangeefster [betrokkene 4], blijkt dat hij op 23 september 2018 omstreeks 04:30 uur lag te slapen op de bank in de woonkamer en dat hij wakker werd van geknetter. Dit geknetter kwam vanaf de voordeur en door de voordeur heen zag hij vlammen. Hierbij zag hij dat de ruit van de voordeur was gebarsten en dat de stoel die recht tegen de voordeur aanstond in brand stond. De muur waar de stoel tegenaan stond, was zwart van het roet. Ik denk dat als ik niet wakker was geworden de ruit van de voordeur was gesprongen en de vlammen naar binnen waren geslagen. Dit denk ik omdat de ruit al gebarsten was.
Het hof merkt op dat gelet op het feit dat de brand omstreeks 04.30 uur is ontdekt en toen al enige omvang had, het niet anders kan zijn dan dat deze brand vóór 4.30 uur is aangestoken. De [a-straat 1] ligt blijkens de plattegrond op dossierpagina 128 op korte afstand van de [e-straat] ter hoogte van [e-straat 1] waar verdachte omstreeks 04.30 uur op heterdaad van een poging brandstichting werd aangetroffen (zie hierna).
Uit het verrichte brandonderzoek blijkt op de zijmuur door het roet een duidelijk V-vormig brandbeeld op de stenen. Bovenop de tegels van de vloer waren geelkleurige gesmolten kunststof resten zichtbaar. De houten deurpost aan de scharnierzijde van de voordeur was door hitte en/of vuur aangetast. Het glas in de twee ramen van de voordeur is waarschijnlijk als gevolg van de hitte aangetast. De stoel is door de brand aangetast en bestaat alleen nog uit een metalen frame. Volgens informatie van de aanwezige bewoners zou op de stoel een zit- en een rugkussen hebben gelegen. De stoelpoot heeft op een afstand van ongeveer 30 centimeter van de voordeur gestaan. Naar aanleiding van dit brandonderzoek is geconcludeerd dat een atmosferische- of een technische oorzaak uitgesloten kan worden en dat deze brand werd veroorzaakt door het al dan niet opzettelijk bijbrengen of achterlaten van open vuur bij/op de kussens van de stoel. Hierbij is geen indicatie verkregen dat er een ontbrandbare vloeistof is gebruikt. Door de brand zou er een mogelijk gemeen gevaar voor goederen en/of personen te duchten zijn geweest.
Tenlastegelegde onder 1
Op 23 september 2018 omstreeks 04.28 uur reden de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] in de [e-straat] te Terneuzen. Ter hoogte van de woning [e-straat 1] zag verbalisant [verbalisant 1] een personenauto staan, merk Mazda, voorzien van het kenteken [kenteken], waarbij direct naast en aan de rechterzijkant van dit voertuig een persoon, naar later blijkt de verdachte, op een donkere plek gehurkt op zijn knieën, op de grond zat. De verdachte droeg donkere kleding en droeg een capuchon over zijn hoofd. Op het moment dat verbalisant [verbalisant 1] naar de verdachte toe rende, zag en hoorde hij dat de verdachte iets onder de personenauto gooide. Hierbij hoorde hij een geluid van metaal dat op de grond viel. Op dat moment stapte verbalisant [verbalisant 2] uit het dienstvoertuig en ook hij hoorde een geluid van metaal dat op de grond viel. Hierop hebben de verbalisanten de verdachte vastgepakt en zagen zij dat hij aan allebei zijn handen witte latex handschoenen droeg. De toevallig ter plaatse gekomen verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] hebben onder de personenauto gekeken en zagen dat hier een gasbrander lag.
Uit de aangifte van [betrokkene 6] d.d. 23 september 2018 blijkt dat op het moment dat hij de desbetreffende auto parkeerde “gistermiddag” tegenover zijn woning aan de [e-straat 2] te Terneuzen op 22 september 2018 er geen voorwerpen op straat lagen en dat de gasbrander niet op de plaats lag toen hij de auto daar parkeerde. De afstand tussen deze personenauto en de gevel van perceel [e-straat 1] bedroeg 90 centimeter.
Op het moment dat de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] de verdachte staande hielden, roken zij beiden een sterke penetrante gaslucht rondom de personenauto en rond de verdachte. De gasbrander bleek een onkruidbrander met daaraan een gasfles te zijn. De onkruidbrander is in beslag genomen en in een papieren zak in de achterbak van het dienstvoertuig gelegd. Hierop werd de verdachte overgebracht naar het politiebureau in Terneuzen. Tijdens deze rit roken de verbalisanten dezelfde penetrante gaslucht in het dienstvoertuig, waarbij de ramen van het dienstvoertuig geopend moesten worden omdat de penetrante gaslucht zo sterk was. Uit de verklaring van [betrokkene 7] blijkt dat zij een soortgelijke gasbrander heeft uitgeleend aan de verdachte en deze niet terug heeft gekregen.
Uit de verklaring van de verdachte volgt dat hij in de nacht van zaterdag 22 op zondag 23 september 2018 bij café Wilhelmina is geweest en daarna in café [B]. Vervolgens is hij (blijkens voormelde beelden van het Grieks restaurant aan de [b-straat]) - met pet - vertrokken en is hij die nacht enige tijd thuis geweest op het adres [f-straat 1] te Terneuzen en heeft hij daarna - zonder pet - zijn woning weer verlaten. Na de aanhouding van de verdachte diezelfde nacht omstreeks 04.30 uur is zijn kleding onderzocht en is in de zak aan de voorzijde van de jas van de verdachte een aansteker aangetroffen.
Bovengenoemde branden vonden plaats binnen een straal van 190 meter van de woning van de verdachte op het adres [f-straat 1] te Terneuzen.
Beoordeling
(...)
Met betrekking tot het tenlastegelegde onder 1 volgt uit de hiervoor gebezigde bewijsmiddelen dat de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] de verdachte hebben aangetroffen op een donkere plek direct naast een personenauto, terwijl hij gehurkt op zijn knieën op de grond zat, donkere kleding en latex handschoenen droeg en een capuchon over zijn hoofd had. De verbalisanten hebben gezien en gehoord dat de verdachte toen verbalisant [verbalisant 1] naar de verdachte toe rende, iets onder de personenauto gooide, naar later blijkt een onkruidbrander met daaraan een gasfles. Bij de staande houding van de verdachte roken de verbalisanten een sterke penetrante gaslucht rondom de personenauto en rondom de verdachte. Ook tijdens de overbrenging van de verdachte werd dezelfde penetrante gaslucht in het dienstvoertuig geroken. De verklaring van de verdachte dat hij mogelijk gestruikeld is over de onkruidbrander, dat hij hierdoor gehurkt op de grond zat en dat daardoor de penetrante gaslucht aanwezig was acht het hof − alleen al door het feit dat de verdachte latex handschoenen droeg − volstrekt ongeloofwaardig en het hof schuift deze verklaring dan ook terzijde.
Gelet op deze uiterlijke verschijningsvormen is het hof van oordeel dat op grond van het gedrag en de handelingen van de verdachte er wel degelijk sprake is van het voor een strafbare poging vereiste begin van uitvoering dat gericht was op de voltooiing van de brandstichting van de auto. Derhalve acht het hof bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot brandstichting van de personenauto. De omstandigheid dat er - nog - geen vuur, beschadiging of brandspoor is waargenomen, doet aan het voorgaande niet af.”
2.3
Voor een strafbare poging is vereist dat er gedragingen zijn verricht die kunnen worden beschouwd als een begin van uitvoering van het voorgenomen misdrijf. Dat is het geval bij gedragingen die naar hun uiterlijke verschijningsvorm zijn gericht op de voltooiing van het voorgenomen misdrijf. De vraag of sprake is van zulke gedragingen, laat zich niet in algemene zin beantwoorden. Het komt aan op een beoordeling van de concrete omstandigheden van het geval. Algemene regels kunnen daarvoor niet worden gegeven.
Uit eerdere rechtspraak kan wel het volgende worden afgeleid. Een belangrijke beoordelingsfactor is hoe dicht de vastgestelde gedragingen bij de voltooiing van het voorgenomen misdrijf lagen, bijvoorbeeld in tijd en/of plaats, en hoe concreet deze daarop waren gericht. Daarmee wordt ook afbakening van de poging ten opzichte van de strafbare voorbereiding bevorderd. Verder kan het bij poging gaan om een samenstel van gedragingen, met inbegrip van die van eventuele deelnemers. De aard van het misdrijf kan van belang zijn, maar niet noodzakelijk is dat al een bestanddeel van het misdrijf is vervuld. (Vgl. HR 30 maart 2021, ECLI:NL:HR:2021:388.)
2.4
Het hof heeft in zijn bewijsvoering gemotiveerd op grond waarvan naar zijn oordeel de onder 1 tenlastegelegde ‘poging’ tot opzettelijke brandstichting van een auto bewezen is. Het hof heeft daarbij onder meer zijn vaststelling betrokken dat de verbalisanten de verdachte hebben aangetroffen op een donkere plek direct naast de in de bewezenverklaring bedoelde personenauto, hij op dat moment een gasbrander onder de auto gooide, en de verbalisanten een sterke penetrante gaslucht rondom de auto en rondom de verdachte roken.
Het oordeel van het hof dat de door hem in aanmerking genomen feiten en omstandigheden in hun onderling verband en samenhang voldoende zijn om te kunnen spreken van een, voor een strafbare poging vereist, begin van uitvoering, getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting en is toereikend gemotiveerd. De Hoge Raad neemt hierbij in aanmerking dat uit de door het hof gedane vaststellingen volgt dat op het moment van de ontdekking de voltooiing van de door de verdachte voorgenomen brandstichting nabij was, ook al werd er nog geen vuur, beschadiging of brandspoor waargenomen.
2.5
Het cassatiemiddel faalt.

3.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel

De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

4.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en A.L.J. van Strien, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
24 mei 2022.