Uitspraak
,en een door belanghebbende gedaan verzoek om vergoeding voor geleden immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 3 juni 2022 uitspraak gedaan in een cassatieberoep van belanghebbende, vertegenwoordigd door G. Veldhuisen, tegen een uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 10 augustus 2021. De zaak betreft een verzoek van belanghebbende om vergoeding van griffierechten, wettelijke rente en proceskosten, alsook een verzoek om vergoeding voor geleden immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. De Hoge Raad heeft de middelen die door belanghebbende zijn voorgesteld, beoordeeld. De Hoge Raad oordeelt dat deze middelen niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak van het Hof. Het is niet nodig om de redenen voor dit oordeel te motiveren, aangezien de beoordeling van de middelen niet vereist dat er antwoorden worden gegeven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie. De Hoge Raad heeft ook geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. Uiteindelijk verklaart de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond.