ECLI:NL:HR:2022:833

Hoge Raad

Datum uitspraak
3 juni 2022
Publicatiedatum
2 juni 2022
Zaaknummer
21/01462
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van het beroep in cassatie tegen uitspraak bestuursrechter inzake Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 3 juni 2022 uitspraak gedaan in het beroep in cassatie van belanghebbende, vertegenwoordigd door A.M.H. Hogervorst, tegen de Staatssecretaris van Financiën, vertegenwoordigd door [P]. Het beroep in cassatie was gericht tegen een uitspraak van de Rechtbank Den Haag van 15 februari 2021, die betrekking had op een besluit ingevolge de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen. De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat er geen wettelijke bepaling is die het mogelijk maakt om beroep in cassatie in te stellen tegen uitspraken van de bestuursrechter in dit soort geschillen. Dit betekent dat de Hoge Raad niet bevoegd is om kennis te nemen van het beroep in cassatie. De Hoge Raad heeft daarom het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaard. Daarnaast heeft de Hoge Raad geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. De uitspraak is gedaan door de vice-president R.J. Koopman als voorzitter, samen met de raadsheren J. Wortel en M.T. Boerlage, en is openbaar uitgesproken op 3 juni 2022.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer21/01462
Datum3 juni 2022
ARREST
in de zaak van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
vertegenwoordigd door A.M.H. Hogervorst
tegen
de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
vertegenwoordigd door [P]
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag van 15 februari 2021, nr. SGR 19/4627 V, op het verzet van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag van 12 augustus 2020 (nr. SGR 19/4627 V) betreffende een besluit ingevolge de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen.

1.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie

Ingevolge artikel 78, lid 4, van de Wet op de rechterlijke organisatie neemt de Hoge Raad alleen kennis van het beroep in cassatie tegen uitspraken van de bestuursrechter voor zover dit bij wet is bepaald. Er is geen wettelijke bepaling die beroep in cassatie openstelt tegen een uitspraak van de Rechtbank die is gedaan in een geschil betreffende een besluit als de onderhavige ingevolge de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen. Dit heeft eveneens te gelden indien onder de aangevallen uitspraak van de Rechtbank ten onrechte een rechtsmiddelverwijzing is opgenomen. Het beroep in cassatie moet daarom niet-ontvankelijk worden verklaard.

2.Proceskosten

De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

3.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president R.J. Koopman als voorzitter, en de raadsheren J. Wortel en M.T. Boerlage, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 3 juni 2022.