De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de opgelegde gevangenisstraf en de verbeurdverklaring van de voorwerpen met de nummers 15, 16, 44, 44b, 104, 105, 109, 110, 113, 116 tot en met 120, 122, 124, 135 en 144 en wat betreft de ‘strafbepaling’ ter zake van het onder 2 en 3 bewezenverklaarde;
- veroordeelt de verdachte ter zake van de bij de uitspraak van het hof van 29 april 2016 onder 2 en 3 bewezenverklaarde feiten en het bij de uitspraak van het hof van 17 augustus 2020 onder 1 bewezenverklaarde feit tot een gevangenisstraf voor de duur van twintig weken, waarvan zestien weken voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en tot een taakstraf voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis.
- vermindert het aantal uren taakstraf en de duur van de vervangende hechtenis in die zin dat deze 114 uren, subsidiair 57 dagen hechtenis belopen;
- vermindert het onder nummer 44 verbeurdverklaarde geldbedrag in die zin dat de hoogte daarvan € 6.893,19 bedraagt;
- gelast de teruggave aan de verdachte van het onder nummer 44 inbeslaggenomen geldbedrag van € 13.451,81;
- gelast de teruggave aan de verdachte van de inbeslaggenomen voorwerpen met de nummers 15, 16, 44b, 104, 105, 109, 110, 113, 116 tot en met 120, 122, 124, 135 en 144;
- verwerpt het beroep voor het overige.