Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van de cassatiemiddelen
3.Ambtshalve beoordeling van de uitspraak van het hof
4.Beslissing
21 juni 2022.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 21 juni 2022 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch. De verdachte, geboren in 1953, had gedurende een periode van bijna tweeënhalf jaar het stoffelijk overschot van zijn moeder verborgen in zijn ouderlijk huis, zonder dit te melden bij de uitkeringsinstanties. Hierdoor bleef de AOW-uitkering en het nabestaandenpensioen van zijn moeder doorlopen. De verdachte werd vervolgd voor het onttrekken van een lijk aan nasporing (artikel 151 Sr), het nalaten tijdig gegevens te verstrekken (artikel 227b Sr) en verduistering, meermalen gepleegd (artikel 321 Sr). De rechtbank legde een gevangenisstraf op van tien maanden, waarvan vijf maanden voorwaardelijk. De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest, maar enkel wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf. De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. Echter, de Hoge Raad heeft vastgesteld dat de redelijke termijn voor de behandeling van het cassatieberoep is overschreden, wat heeft geleid tot een vermindering van de opgelegde gevangenisstraf. De Hoge Raad heeft de gevangenisstraf verminderd tot negen maanden en twee weken, waarvan vijf maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Het beroep is voor het overige verworpen.