Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van de cassatiemiddelen
3.Beslissing
21 juni 2022.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 21 juni 2022 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, dat op 24 maart 2021 werd gewezen. De zaak betreft economische delicten waarbij de verdachte samen met anderen in strijd heeft gehandeld met de eisen die aan afvalverwerkingsbedrijven worden gesteld, zoals vastgelegd in artikel 10.37 van de Wet milieubeheer. Daarnaast is de verdachte beschuldigd van valsheid in geschrift met betrekking tot begeleidingsbrieven, wat meermalen zou zijn gepleegd volgens artikel 225.1 van het Wetboek van Strafrecht.
De verdachte heeft in cassatie verschillende middelen ingediend, waaronder een beroep op de nietigheid van de dagvaarding, een verweer tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de vervolging, en een beroep op afwezigheid van alle schuld. Tevens werd betwist dat de NFI-rapporten als deskundigenrapporten konden worden aangemerkt en dat de deskundigheid van de betrokken NFI-medewerker was vastgesteld. De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak.
De Hoge Raad heeft in zijn beslissing geen verdere motivering gegeven, aangezien het niet nodig was om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen, waarmee de uitspraak van het gerechtshof in stand blijft.