ECLI:NL:HR:2022:996

Hoge Raad

Datum uitspraak
5 juli 2022
Publicatiedatum
4 juli 2022
Zaaknummer
21/02288
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de uitspraak van het gerechtshof in verband met opzettelijk uitgeven van vals bankbiljet

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 5 juli 2022 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch. De verdachte, geboren in 2003, werd beschuldigd van het opzettelijk uitgeven van een vals bankbiljet van 50 euro op 20 december 2019 te Maastricht. Het hof had vastgesteld dat de verdachte enkele biljetten had omgewisseld voor een vals bankbiljet en dat hij dit biljet ongeveer 45 minuten later wilde gebruiken om te betalen bij een oliebollenkraam. De standhouder merkte op dat het biljet vals was, waarna de verdachte werd overgedragen aan de politie. De verbalisanten constateerden ook dat het biljet niet overeenkwam met een echt biljet van 50 euro en voerden forensisch onderzoek uit, waaruit bleek dat het biljet echtheidskenmerken miste.

De Hoge Raad oordeelde dat uit de omstandigheden niet zonder meer kon worden afgeleid dat de verdachte opzet had op de valsheid van het biljet. De enkele vaststelling van de verbalisanten dat zij vermoedden dat het biljet vals was, was onvoldoende om te concluderen dat de verdachte ook een dergelijk vermoeden had moeten hebben. De mededeling van de standhouder dat het geld nep was, was een belangrijke factor in de beoordeling. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het hof en wees de zaak terug naar het gerechtshof 's-Hertogenbosch voor een nieuwe behandeling.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer21/02288 J
Datum5 juli 2022
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 26 mei 2021, nummer 20-001849-20, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2003,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft H.C. Ingelse, advocaat te Maastricht, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De raadsman van de verdachte heeft daarop schriftelijk gereageerd.

2.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt dat het bewezenverklaarde opzet ontoereikend is gemotiveerd.
2.2.1
Ten laste van de verdachte heeft het hof bewezenverklaard dat:
“hij op 20 december 2019 te Maastricht, opzettelijk een vals bankbiljet van vijftig euro heeft uitgegeven.”
2.2.2
De bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
“1. Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 20 december 2019 (p. 37-38 van het politiedossier), voor zover inhoudende als relaas van eigen waarneming(en) en/of bevinding(en) van de verbalisanten [verbalisant 1] en/of [verbalisant 2]
Op 20 december 2019, omstreeks 21.00 uur, bevonden wij ons op het Vrijthof. We werden aangesproken door een exploitant van Magisch Maastricht. Wij hoorden dat hij zei:
“De jongen die hier bij mij staat en die ik aanwijs heeft net betaald met dit briefje van 50 euro. Deze is echter nep.” Waarna wij zagen dat deze man, de later aangehouden verdachte [verdachte], aanwees en hij ons een ogenschijnlijk briefje van 50 euro overhandigde.
Wij zagen dit briefje en voelden eraan. Wij voelden en zagen dat het niet overeenkwam met een echt briefje van 50 euro en wij vermoedden dan ook dat dit vals geld betrof.
Tegen de verdachte was de verdenking ontstaan van het uitgeven van vals geld. Wij hielden hem staande.
Wij hoorden dat de verdachte daarna uit eigen beweging zei: “Ik had dit briefje aangeboden ter betaling bij de exploitant, wafelkraam”, of woorden van gelijke strekking. De verdachte werd hierna aangehouden en het valse briefje van 50 werd in beslag genomen.
Verdachte: [verdachte], geboren op [geboortedatum] 2003 te [geboorteplaats].
2. Het proces-verbaal van verhoor d.d. 20 december 2019 (p. 39-40 van het politiedossier), voor zover inhoudende als verklaring van de getuige [betrokkene 1]:
Ik ben werkzaam als standhouder op Magisch Maastricht te Maastricht. Betrokken jongeman wilde iets kopen bij mijn vrouwelijke collega. Wij bemerkten door middel van de vals geld pen dat de streep op het 50 euro biljet blauw uitsloeg, dus vals geld. Toen vroeg ik aan betrokkene of hij even mee liep met in mijn handen het valse biljet van 50 euro.
Betrokkene liep mee in de richting van politie en beveiligers. Ik heb betrokkene overgedragen aan de politie.
3. De kennisgeving van inbeslagneming d.d. 20 december 2019 (p. 44 van het politiedossier), voor zover inhoudende:
Inbeslagneming
Plaats: Vrijthof, Maastricht
Datum en tijd: 20 december 2019 te 21:15 uur
Reden: artikel 213 Wetboek van Strafrecht (Vals geld uitgeven)
Omstandigheden: beslag
Beslagene
Achternaam: [verdachte]
Voornamen: [verdachte]
Geboren: [geboortedatum] 2003
Geboorteplaats: [geboorteplaats]
Geslacht: Man
Volgnummer I
Goednummer: PL2300-2019200379-1272967
Categorie omschrijving: Geld
Object: Vals geld (Biljetten)
Aantal: 1 stuks
Totale hoeveelheid: 50 EUR
Registratienummer: PB0696643999
4. Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 20 december 2019 (p. 42 van het politiedossier), voor zover inhoudende als relaas van eigen waarneming(en) en/of bevinding(en) van de verbalisanten [verbalisant 3] en/of [verbalisant 4]:
Op 3 januari 2020 ontving ik, [verbalisant 4], werkzaam als forensisch onderzoeker en deskundige documentonderzoek, een bankbiljet waarvan vermoed werd dat het vals of vervalst was, namelijk:
Goednummer: PL2300-2019200379-1272967
Aantal bankbiljetten 1
Landaanduiding: Nederland Biljetten
Valuta coupure: Euro 50
Serienummer: PB06996643999
Modeljaar: 2017
Documentonderzoek
Bij het door ons ingestelde onderzoek aan het falsificaat, zagen wij dat, onder andere, de navolgende echtheidskenmerken ontbraken:
- de gebruikte reproductietechniek wijkt af van het origineel;
- het originele watermerk ontbreekt in het papier;
- de originele holografische beveiliging ontbreekt in het papier.
Conclusie
Het onderzoek wees uit dat het bankbiljet vals was.
5. Het proces-verbaal van verhoor d.d. 9 januari 2020 (p. 50-52 van het politiedossier), voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte [verdachte]:
O: Opmerking verbalisant
V: Vraag verbalisant
A: Antwoord verdachte
O: Je wordt verdacht van het uitgeven van vals geld. Dit vond op 20 december 2019 omstreeks 21:00 uur plaats op het Vrijthof te Maastricht.
V: Had je geld bij je?
A: Van te voren had ik geld bij me. Ik kwam iemand tegen, die wilde wisselen. Toen had ik dus dat geld bij me.
V: Hoeveel geld had je bij je voordat je ging wisselen met die persoon?
A: Ik had maar 50 euro bij me.
V: In welke coupures?
A: Ik had twee briefjes van 20 en 1 briefje van 10 euro bij me.
V: Wie was die man met wie je geld wisselde?
A: Weet ik niet. Ik ken hem niet.
V: Waar hebben jullie het geld gewisseld?
A: In het centrum bij de McDonalds van het Vrijthof.
V: Op straat of in de McDonalds?
A: Op straat.
O: Het incident met het valse geld was rond 21:00 uur.
V: Kan je inschatten hoe laat dit wisselen van geld ongeveer was?
A: Ik denk ongeveer 45 minuten van te voren.
V: Wat moest je betalen met dit briefje van 50 euro?
A: Ik wilde oliebollen halen bij de oliebollenkraam.
V: Wat kreeg je terug van wisselgeld?
A: Ik kreeg niks terug. Die man zei meteen dat het nep was. Hij vroeg meteen of ik mee wilde gaan naar de politie. Ik zei dat dit goed was.
6. De verklaring van de verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting van de kinderrechter in de rechtbank Limburg d.d. 24 augustus 2020, voor zover inhoudende:
Ik ben die dag naar de stad gegaan. Ik wilde oliebollen kopen bij een kraam van Magisch Maastricht op het Vrijthof. Ik stond bij de McDonalds toen er een jongen naar me toe kwam. Hij vroeg of ik een briefje van 50 kon wisselen. Ik pakte het briefje aan, controleerde of het daadwerkelijk 50 euro was en gaf de jongen twee briefjes van 20 euro en een briefje van 10 euro terug. Dit gebeurde op straat terwijl het donker was. Ik ben toen met het briefje van 50 euro naar de oliebollenkraam gegaan om oliebollen te kopen. Er stonden twee agenten naast de kraam. Toen ik het briefje aan de verkoper gaf zei hij dat het vals geld was.”
2.2.3
Het hof heeft met betrekking tot de bewezenverklaring verder overwogen:
“De raadsman heeft in hoger beroep naar voren gebracht dat de verdachte geen opzet had op het uitgeven van vals geld. Verdachte verklaart zelf dat hij niet wist dat hij vals geld in bezit had. Van voorwaardelijk opzet is ook geen sprake. Het briefje van 50 euro was niet klip en klaar vals, zo blijkt ook uit het relaas van de standhouder, aan wie verdachte het briefje gaf. Uit de verklaring van de standhouder blijkt immers ook niet dat hij direct de valsheid van het briefje constateerde. Hij ontdekte dit pas na controle met een valsgeldpen. Bovendien heeft verdachte gelet op zijn leeftijd niet zoveel ervaring met bankbiljetten.
Het hof overweegt als volgt.
Uit het proces-verbaal van bevindingen van de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] volgt dat zij - toen zij het briefje van 50 euro overhandigd kregen - voelden en zagen dat het briefje niet overeen kwam met een echt briefje van 50 euro. Zij vermoedden daarom dat dit vals geld betrof, wat later na onderzoek ook zo bleek te zijn. Hieruit leidt het hof af dat de verbalisanten direct na het overhandigen van het briefje opmerkten dat het vals geld betrof.
Het hof is van oordeel dat het daarom niet anders kan zijn dan dat verdachte dit ook moet hebben opgemerkt toen hij het briefje uitgaf bij de oliebollenkraam. Dat de standhouder van de oliebollenkraam de valsheid van het briefje opmerkte na gebruik van een valsgeldpen doet hieraan niet af, aangezien de standhouder niet naar het briefje hoeft te kijken omdat hij in het bezit is van een valsgeldpen. Dat verdachte niet zoveel ervaring zou hebben met bankbiljetten wordt alleen al weersproken door het feit dat hij het biljet van 50 euro heeft verkregen door het ‑ naar eigen zeggen - te ruilen voor twee bankbiljetten van 20 en één van 10 euro. Het hof verwerpt het verweer.”
2.3.1
Het hof heeft, gelet op de bewijsvoering, vastgesteld dat de verdachte op 20 december 2019 enkele biljetten heeft omgewisseld voor een biljet van 50 euro, dat de verdachte ongeveer 45 minuten daarna met dat biljet wilde betalen bij een oliebollenkraam, dat de standhouder heeft geconstateerd dat de streep met de valsgeldpen op het biljet blauw uitsloeg waarna hij de verdachte heeft overgedragen aan de politie vanwege het betalen met nep geld, dat de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] toen “voelden en zagen dat het briefje niet overeenkwam met een echt briefje van 50 euro”, en dat nadien bij forensisch onderzoek is vastgesteld dat bij het biljet enkele echtheidskenmerken ontbraken.
2.3.2
Anders dan het hof heeft geoordeeld, kan uit deze omstandigheden niet zonder meer volgen dat de verdachte de valsheid van het biljet moet hebben bemerkt toen hij dat biljet uitgaf bij de oliebollenkraam en dat hij dus (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op die valsheid. De enkele vaststelling van het hof dat de verbalisanten na het zien en bevoelen van het biljet “vermoedden” dat dit vals geld betrof, brengt niet mee dat ook de verdachte een dergelijk vermoeden had moeten hebben. Daarbij bestond de directe aanleiding van de waarnemingen van deze verbalisanten uit de mededeling van de standhouder - die het biljet van de verdachte in ontvangst had genomen en met een hulpmiddel had onderzocht - dat het geld “nep” was.
2.4
Het cassatiemiddel slaagt.

3.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel

Gelet op de beslissing die hierna volgt, is bespreking van het cassatiemiddel niet nodig.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof;
- wijst de zaak terug naar het gerechtshof ’s-Hertogenbosch, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en M.J. Borgers, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
5 juli 2022.