Uitspraak
1.Procesverloop
2.Beoordeling van het middel
3.Beslissing
8 september 2023.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 8 september 2023 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure met zaaknummer 23/00034. De zaak betreft een geschil over de rol en bevoegdheden van een executeur in het erfrecht, specifiek de vraag of een erfgenaam ook als afwikkelingsbewindvoerder is benoemd. De eiser, vertegenwoordigd door advocaat J. van Duijvendijk-Brand, heeft cassatie ingesteld tegen een eerder arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, dat op 4 oktober 2022 uitspraak deed in de zaak 200.306.814/01. De Hoge Raad verwijst naar eerdere vonnissen van de rechtbank Midden-Nederland van 24 maart 2021 en 3 november 2021 voor het procesverloop.
De Hoge Raad heeft de klachten van de eiser over het arrest van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van het arrest. De Hoge Raad heeft geen verdere motivering gegeven, aangezien het niet nodig was om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie. De Hoge Raad heeft het cassatieberoep verworpen en de kosten van het geding in cassatie gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt.
Deze uitspraak is gedaan door de vicepresident M.V. Polak als voorzitter en de raadsheren T.H. Tanja-van den Broek, H.M. Wattendorff, A.E.B. ter Heide en F.R. Salomons, en is openbaar uitgesproken door raadsheer F.J.P. Lock.