Uitspraak
1.Procesverloop
2.Uitgangspunten en feiten
De periode 16 december 2020 tot 15 september 2021
3.Beoordeling van het middel
4.Beslissing
15 september 2023.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 15 september 2023 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de verdeling van de huwelijksgemeenschap en de vaststelling van partneralimentatie. De man en de vrouw waren in gemeenschap van goederen gehuwd en hebben tijdens hun huwelijk familiebankleningen afgesloten bij de ouders van de man. De rechtbank had bepaald dat de man aan de vrouw een partnerbijdrage van € 1.398,-- per maand moest betalen, en dat de familiebankleningen als schulden tot de huwelijksgemeenschap behoorden. Het hof heeft deze beslissing echter vernietigd en de bijdrage verhoogd naar € 2.894,-- per maand, waarbij het hof oordeelde dat de familiebankleningen niet als schuld van de gemeenschap konden worden aangemerkt. De Hoge Raad heeft de beschikking van het hof vernietigd en het geding verwezen naar het gerechtshof 's-Hertogenbosch voor verdere behandeling. De Hoge Raad oordeelde dat de familiebankleningen, hoewel zij als geldleningen waren aangegaan, in wezen een op altruïsme gestoelde constructie waren van de ouders van de man, waardoor deze leningen niet onder de schulden van de gemeenschap vielen. Dit oordeel was in strijd met de toepasselijke wetgeving, die bepaalt dat alle schulden van de echtgenoten tot de gemeenschap behoren, tenzij anders bepaald. De uitspraak benadrukt de noodzaak om bij de beoordeling van huwelijksvermogensrecht en alimentatie rekening te houden met de specifieke omstandigheden van de leningen en de intenties van de betrokken partijen.