ECLI:NL:HR:2023:1221
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie tegen uitspraak Centrale Raad van Beroep inzake AOW-besluit Sociale Verzekeringsbank
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 15 september 2023 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen de Centrale Raad van Beroep. De belanghebbende, een persoon woonachtig in Duitsland, had beroep ingesteld tegen een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 18 november 2021, die betrekking had op een besluit van de Sociale Verzekeringsbank ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW). De belanghebbende had eerder hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de Rechtbank Amsterdam. De Hoge Raad verklaarde het beroep in cassatie ongegrond, waarbij de klachten van de belanghebbende niet konden leiden tot vernietiging van de eerdere uitspraak.
De belanghebbende had onder andere geklaagd over de betaling van het griffierecht, waarbij hij een beroep deed op betalingsonmacht. De griffier van de Hoge Raad had dit beroep afgewezen, en de belanghebbende had het griffierecht onder protest voldaan. De Hoge Raad oordeelde dat de griffier de heffing van het griffierecht terecht had voortgezet. Daarnaast was er een klacht over het ontbreken van handtekeningen op de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep, maar deze klacht faalde omdat de griffier van de Centrale Raad een ondertekend afschrift had verstrekt.
De Hoge Raad heeft alle klachten beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet konden leiden tot vernietiging van de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep. De Hoge Raad zag geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. Het arrest is openbaar uitgesproken en is aan de belanghebbende en de Sociale Verzekeringsbank bekendgemaakt.