ECLI:NL:HR:2023:125

Hoge Raad

Datum uitspraak
14 februari 2023
Publicatiedatum
27 januari 2023
Zaaknummer
21/03083
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van verstekverlening in hoger beroep wegens onjuiste inschrijving in de basisregistratie personen

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 14 februari 2023 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch. De zaak betreft de vraag of het hof terecht verstek heeft verleend tegen de verdachte, die niet was verschenen op de zitting in hoger beroep. De verdachte had zich na de betekening van de dagvaarding in hoger beroep ingeschreven in de basisregistratie personen (BRP), maar dit was niet bekend bij de rechter op het moment van de zitting. De Hoge Raad oordeelt dat, hoewel de dagvaarding rechtsgeldig was betekend, het hof niet had mogen aannemen dat de verdachte geen BRP-adres had. De Hoge Raad verwijst naar eerdere jurisprudentie waarin is vastgesteld dat als een verdachte na de betekening van de dagvaarding in de BRP wordt ingeschreven, dit kan leiden tot een tekortkoming in het recht van de verdachte om in zijn tegenwoordigheid te worden berecht. De Hoge Raad vernietigt de uitspraak van het hof en wijst de zaak terug naar het gerechtshof 's-Hertogenbosch voor een nieuwe behandeling.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer21/03083
Datum14 februari 2023
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 17 mei 2021, nummer 20-001310-20, in de strafzaak
tegen
[verdachte01] ,
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01] 1984,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte.
Volgens de daarvan opgemaakte akte is het beroep niet gericht tegen de beslissing van het hof tot afwijzing van de vordering tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijk opgelegde straf. Aan deze beperking moet echter worden voorbijgegaan. De reden daarvoor is uiteengezet in het arrest van de Hoge Raad van 31 mei 2013, ECLI:NL:HR:2013:CA1610.
Namens de verdachte heeft S.J. van der Woude, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal D.J.M.W. Paridaens heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en terugwijzing naar het gerechtshof ’s-Hertogenbosch, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.

2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt dat het hof op de terechtzitting in hoger beroep van 17 mei 2021 ten onrechte verstek heeft verleend tegen de niet verschenen verdachte, hoewel de verdachte al vanaf 30 april 2021 in de basisregistratie personen (hierna: BRP) is ingeschreven op het adres [adres01] in [plaats01] .
2.2.1
De stukken die voor de beoordeling van het cassatiemiddel van belang zijn, zijn weergegeven in de conclusie van de advocaat-generaal onder 8. Deze stukken houden - kort samengevat - het volgende in:
- de akte instellen hoger beroep van 1 juli 2020 vermeldt als adres van de verdachte [adres02] in [plaats02] ;
- de dagvaarding in hoger beroep is op 12 maart 2021 uitgereikt aan een medewerker van het openbaar ministerie, omdat de woon- of verblijfplaats van de verdachte niet bekend is;
- de dagvaarding in hoger beroep is op 18 maart 2021 tevergeefs aangeboden op het adres [adres03] in [plaats01] en vervolgens op 24 maart 2021 uitgereikt aan een medewerker van het openbaar ministerie, waarna op die datum een afschrift van de dagvaarding is verzonden naar dat adres in [plaats01] ;
- de dagvaarding in hoger beroep is op 19 maart 2021 tevergeefs aangeboden op het adres [adres02] in [plaats02] en vervolgens op 25 maart 2021 uitgereikt aan een medewerker van het openbaar ministerie, waarna op die datum een afschrift van de dagvaarding is verzonden naar dat adres in [plaats02] ;
- de informatiestaten SKDB-persoon van 25 maart 2021, 24 maart 2021 en 12 maart 2021, die aan de dagvaardingen in hoger beroep zijn gehecht, houden in dat de verdachte niet was gedetineerd, dat hij met ingang van 4 december 2020 niet is ingeschreven in de BRP, dat hij vanaf 2 januari 2019 tot 4 december 2020 in de BRP was ingeschreven op het adres [adres02] in [plaats02] en dat zijn laatst opgegeven woon- of verblijfplaats (met als datum registratie 30 september 2013) [adres03] in [plaats01] is;
- de informatiestaten SKDB-persoon van 23 november 2021 en 2 november 2021, die aan de aanzegging in cassatie zijn gehecht, houden in dat de verdachte niet was gedetineerd en dat hij met ingang van 30 april 2021 in de BRP is ingeschreven op het adres [adres01] in [plaats01] .
2.2.2
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 17 mei 2021 houdt onder meer het volgende in:
“De verdachte genaamd:
(...)
wonende te [postcode01] [plaats01] , [adres03] ,
is - hoewel behoorlijk gedagvaard - niet verschenen.
Op vordering van de advocaat-generaal verleent het gerechtshof verstek tegen de niet verschenen verdachte en beveelt, dat met de behandeling van de zaak zal worden voortgegaan.
(...)
De voorzitter verklaart het onderzoek gesloten en deelt mede onmiddellijk uitspraak te zullen doen.”
2.3
Als de dagvaarding van de verdachte wiens (feitelijke) woon- of verblijfplaats in Nederland bekend is, rechtsgeldig is betekend en de verdachte noch zijn raadsman op de terechtzitting is verschenen, kan de rechter - behoudens duidelijke aanwijzingen van het tegendeel - uitgaan van het vermoeden dat de verdachte vrijwillig afstand heeft gedaan van zijn recht om in zijn tegenwoordigheid te worden berecht (vgl. HR 12 maart 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD5163, rechtsoverweging 3.33).
De mogelijkheid bestaat echter dat achteraf moet worden vastgesteld dat aan het recht van de verdachte om in zijn tegenwoordigheid te worden berecht, is tekortgedaan. Dit kan zich voordoen als de verdachte na de rechtsgeldige betekening van de dagvaarding aan een medewerker van het openbaar ministerie, maar voor de aanvang van het onderzoek op de terechtzitting alsnog in de BRP is ingeschreven, zonder dat dit de rechter bekend was (vgl. HR 24 november 2015, ECLI:NL:HR:2015:3347).
2.4
Het hof heeft met de vermelding in het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep dat de verdachte “wonende te [postcode01] [plaats01] , [adres03] ” is en “hoewel behoorlijk gedagvaard” niet is verschenen, kennelijk tot uitdrukking gebracht dat van de verdachte ten tijde van de betekening van de dagvaarding in hoger beroep en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep geen inschrijving in de BRP maar wel een (feitelijke) woon- of verblijfplaats bekend was. Uit de hiervoor onder 2.2.1 vermelde stukken - in het bijzonder de informatiestaten SKDB-persoon van 23 november 2021 en 2 november 2021 - moet evenwel worden afgeleid dat de verdachte ten tijde van de behandeling van zijn strafzaak in hoger beroep in de BRP was ingeschreven op het adres [adres01] in [plaats01] . Gelet hierop is het oordeel van het hof dat van de verdachte geen inschrijving in de BRP bekend was, verstek kon worden verleend tegen de niet verschenen verdachte en met de behandeling van de zaak kon worden voortgegaan, achteraf bezien onjuist.
2.5
Het cassatiemiddel slaagt.

3.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel

Gelet op de beslissing die hierna volgt, is bespreking van het cassatiemiddel niet nodig.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof;
- wijst de zaak terug naar het gerechtshof ’s-Hertogenbosch, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en C. Caminada, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
14 februari 2023.